ECLI:NL:RBDHA:2020:8562

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
09/837008-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tbs met dwangverpleging voor brandstichting in gebouw van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen te Rijswijk

Op 8 september 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 39-jarige man die op 3 januari 2020 brand heeft gesticht in het gebouw van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) in Rijswijk. De man, die al negen keer gezakt was voor zijn rijexamen, heeft benzine in brand gestoken om aandacht te vragen voor zijn situatie. De brand veroorzaakte aanzienlijke materiële schade en het pand was zes maanden onbruikbaar, wat grote gevolgen had voor zowel medewerkers als examenkandidaten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte psychische problemen had en verminderd toerekeningsvatbaar was, en dat intensieve behandeling noodzakelijk was. De officier van justitie had drie jaar gevangenisstraf en tbs met dwangverpleging geëist, maar de rechtbank besloot geen gevangenisstraf op te leggen en legde de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en het gevaar dat de verdachte had veroorzaakt, en oordeelde dat de tbs-maatregel zo snel mogelijk moest ingaan.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/837008-20
Datum uitspraak: 8 september 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1981 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 31 maart 2020 (pro forma), 11 juni 2020 (pro forma) en 25 augustus 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L.M. de l’Isle en van hetgeen de verdachte en zijn raadsman mr. Y. Özdemir naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 03 januari 2020 te Rijswijk opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de Lange Kleiweg nummer 30 (CBR) door open vuur in aanraking te brengen met benzine, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een wand en/of een kast en/of de vloer geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat pand of in dat pand aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar voor de in dat pand aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat pand aanwezige perso(o)n(en) in elk geval
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, behoudens het bestanddeel van de tenlastelegging dat ten tijde van de brand levensgevaar te duchten is geweest. Hiervan is vrijspraak verzocht.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Op 3 januari 2020 omstreeks 07.46 uur is melding gedaan van brand in een gebouw aan de Lange Kleiweg 30 in Rijswijk (de rechtbank begrijpt: het bedrijfspand van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, hierna: het CBR ). De melder zou achter de stichter van de brand zijn aangerend, en zich bevinden bij de tramhalte in het [naam park] te Rijswijk. Degene die de brand had gesticht zou een Syrisch uiterlijk en een baard hebben. Op aanwijzen van een omstander is de verdachte daar aangehouden. De [naam verbalisant] rook bij de verdachte ten tijde van zijn aanhouding een benzine- en brandlucht. [2] Afgenomen monsters van de handen van de verdachte, de jas van de verdachte, en een handdoek die is gevonden tussen de brandresten in het pand van het CBR zijn onderzocht door het Nederlands Forensisch Instituut. In deze monsters zijn vluchtige stoffen aangetoond, die afkomstig zijn, of aanwijzing geven voor de aanwezigheid van (sterk ingedampte) motorbenzine. [3]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 3 januari 2020 brand heeft gesticht in het pand van het CBR in Rijswijk. [4]
Op grond van deze bewijsmiddelen staat naar oordeel van de rechtbank vast dat het de verdachte is geweest die op 3 januari 2020 opzettelijk brand heeft gesticht in het pand van het CBR in Rijswijk. De rechtbank dient te beoordelen of ten tijde van deze brandstichting levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gevaar voor goederen was te duchten.
Omvang van de brand
De camerabeelden van het CBR zijn bekeken door een politieambtenaar en hierop is het volgende gezien. Een man - die door een politieambtenaar is herkend als de verdachte – loopt op 3 januari 2020 om 07.41 uur het pand binnen met een witte emmer in zijn ene hand, en een boodschappentas van [naam supermarkt] in zijn andere hand. De man loopt door naar de praktijklokalen in het pand en gooit zijn tas neer, waaruit vloeistof loopt. De vloeistof wordt door de man aangestoken met een aansteker, en er ontstaat een zeer grote steekvlam. De man werpt vervolgens de emmer, met daarin een vloeistof, over de vlammen heen, waardoor een flinke rookontwikkeling onstaat. De man loopt vervolgens uit het pand van het CBR en samen met hem, lopen meerdere mensen uit het pand van het CBR . Er is flinke rookontwikkeling bij de voordeur te zien. [5]
De begane grond van het bedrijfspand is forensisch onderzocht. In de entreehal is door politieambtenaren gezien dat in de gehele ruimte op de muren, het plafond en de vloer roetaanslag zichtbaar was. Delen van de plafondplaten in het profiel ontbraken en zijn door hitte-inwerking van structuur veranderd, waardoor deze op de vloer terecht zijn gekomen. Het plastic van reclameborden en kunststof kappen van de plafondverwerking waren door hitte aangetast en vervormd. Aan de achterzijde van de hal, de plek waar meerdere werkplekken en lockers stonden, nam de intensiteit van inbrandingen en de mate van destructie van de materialen toe. Metalen plafondplaten waren vervormd en doorgebogen, metalen plafonddelen lagen op de vloer, de muren waren door vuur, hitte en ‘’beroeting’’ aangetast. De toegangsdeur naar de praktijkruimte, die leidt naar de nooduitgang, was geheel aangetast door vuur, hitte en beroeting. [6]
Namens het CBR is aangifte gedaan van de brandstichting. [naam aangever] heeft
– toen hij voor het pand stond op 3 januari 2020 – gezien dat rook uit het pand van het CBR kwam en dat de brand op de begane grond is geweest, in de open toegankelijke ruimte. Aangever heeft het aantal mensen dat op het tijdstip van de brand aanwezig is in het pand geschat op 50-70. Dit betreffen kantoormedewerkers van het CBR , rijexamenkandidaten en rijschoolhouders. [7]
Door [naam getuige 1] is gezien dat op 3 januari 2020 omstreeks 7.40 uur meerdere mensen in de openbare ruimte en het restaurant van het CBR zaten. Er kwam een man binnen met in zijn hand een – volgens de getuige – mayonaise-emmer met inhoud van 10 liter. Ineens zag [naam getuige 1] een vlammenzee. De vlammen kwamen langs het plafond en werden ook weer weggezogen. Hij voelde direct heel veel hitte en de ruimte vulde zich met rook. Op het moment dat hij door de eerste schuifdeur naar buiten liep, was door de rook niets meer te zien van de hal en de balie. [8]
[naam getuige 2] , rijexaminator bij het CBR , heeft verklaard dat hij die dag met 4 andere collega’s aanwezig was in de examenzaal op de begane grond, die zich vlakbij de receptie bevindt. [naam getuige 2] zag een grote steekvlam rond de deur van de examenzaal. Vervolgens zag hij veel zwarte rook wat de examenzaal in kwam. Het was door de brand geen optie om via de normale in- en uitgang van de examenzaal weg te gaan, waardoor [naam getuige 2] het pand met zijn collega’s via een nooduitgang heeft verlaten. [9]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van voorgenoemde bewijsmiddelen vast dat het gebouw van het CBR ten tijde van de brand was geopend, dat ook op dat tijdstip in de ochtend al veel werknemers en bezoekers in dat gebouw waren, dat de brand heeft gewoed op een centrale plek bij de ingang op de begane grond, dat de brand onder meer een nooduitgang blokkeerde, en dat meerdere mensen aanwezig waren in of nabij die centrale ruimte. Daarbij komt dat zich veel rook ontwikkelde bij de brand en dat die rook zich verspreidde door het gebouw.
Gelet hierop is de rechtbank – anders dan door de raadsman is betoogd – van oordeel dat ten tijde van de brandstichting concreet levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat pand aanwezige personen te duchten is geweest, en dat gemeen gevaar voor goederen in het pand is ontstaan. Wanneer open vuur in aanraking wordt gebracht met een zeer brandbare stof zoals benzine, kan naar algemene ervaringsregels worden gesteld dat deze vlam kan vatten en dat het vuur kan overslaan naar andere goederen en personen in de ruimte. Na het in brand steken van de vloeistof uit de emmer heeft de begane grond van het gebouw zich gevuld met vlammen en rook, waarna de verdachte is weggelopen. Hierbij ontstaan levensgevaarlijke gassen, zoals koolmonoxide, die bij inademing zeer gevaarlijk en direct levensbedreigend zijn. De brand heeft veel schade aan goederen in de ruimte veroorzaakt. Dat het vuur zich niet verder heeft verspreid en dat het geen grotere gevolgen heeft gehad, is niet te danken aan de verdachte, maar is het gevolg geweest van de goede interne organisatie van het gebouw (meerdere uitgangen) en adequaat handelen van de in het pand aanwezigen en de brandweer.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
op 3 januari 2020 te Rijswijk opzettelijk brand heeft gesticht in een pand gelegen aan de Lange Kleiweg nummer 30 ( CBR ) door open vuur in aanraking te brengen met benzine ten gevolge waarvan een wand, een kast en de vloer geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor dat pand of in dat pand aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de in dat pand aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in dat pand aanwezige personen, in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De oplegging van de straf of maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld (hierna: tbs-maatregel) met verpleging van overheidswege. De officier van justitie is bij haar vordering uitgegaan van de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht ermee rekening te houden dat de verdachte een problematisch leven heeft gehad (als kind en als volwassene) in Syrië, dat moet worden uitgegaan van verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en dat hij geen justitiële documentatie heeft.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat ten tijde van de gesprekken met de gedragsdeskundigen, de behandelsituatie niet goed is begrepen door de verdachte, wat te maken heeft met angsten die voortvloeien uit zijn verleden. Op basis van miscommunicatie is dit advies tot stand gekomen. De verdachte staat weliswaar open voor behandeling, maar niet met dwangverpleging. Een tbs-maatregel zonder dwangverpleging is daarbij een meer passend alternatief.
Gelet hierop heeft de raadsman verzocht een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest en geen tbs-maatregel met verpleging van overheidswege op te leggen.
De raadsman heeft (voorwaardelijk) verzocht om schorsing van het onderzoek, indien de rechtbank over wil gaan tot oplegging van de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege. Primair zodat de verdachte voor nadere observatie kan worden opgenomen in het Pieter Baan Centrum en een cultureel antropologisch onderzoek kan worden opgesteld. Subsidiair zou het onderzoek moeten worden geschorst om de gedragsdeskundigen opnieuw het onderzoek te laten verrichten. Meer subsidiair is verzocht om de gedragsdeskundigen ter terechtzitting te bevragen over hun rapport. Ter onderbouwing van het verzoek is aangevoerd dat de rechtbank zich onvoldoende voorgelicht dient te achten, omdat de deskundigen op basis van deze rapporten niet de juiste conclusies hebben kunnen trekken, omdat de verdachte ten tijde van het onderzoek door de gedragsdeskundigen verklaarde dat hij zich niets kon herinneren van het ten laste gelegde.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het feit waarop de maatregel is gebaseerd
De verdachte heeft brand gesticht in het pand van het CBR , nadat hij negen keer is gezakt voor het behalen van zijn rijbewijs. De verdachte heeft de brand – naar eigen zeggen – gesticht om zo aandacht voor zijn situatie te vragen. Hij heeft hiermee aanzienlijke schade veroorzaakt voor het CBR . Niet alleen is er veel materiële schade in het pand zelf, maar ook is het pand gedurende zes maanden volledig onbruikbaar geweest, met alle gevolgen van dien voor de organisatie, de medewerkers, maar ook voor de examenkandidaten. Daarbij komt dat de brand en de rookontwikkeling ernstige of fatale gevolgen konden hebben voor de aanwezigen in het pand. Het gevoel van veiligheid van de medewerkers bij het CBR is – zoals blijkt uit de verklaring die namens het CBR ter terechtzitting is voorgelezen – hierdoor aangetast.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel van de justitiële documentatie van 16 juli 2020, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Omtrent de persoon van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van de rapporten van psychiater dr. B.A. Blansjaar en psycholoog drs. J.P.M. van der Leeuw. Beide gedragsdeskundigen concluderen dat bij de verdachte sprake is van een depressieve stemmingsstoornis met een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde, narcistische en dwangmatige trekken. De verdachte werd hierdoor ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde beïnvloed.
Als kenmerkend voor de verdachte, beschrijven de gedragsdeskundigen de ziekelijke achterdochtige instelling en een narcistisch bepaalde krenkbaarheid. De (onverwerkte) boosheid en teleurstelling over de veelvuldige mishandelingen die zich hebben afgespeeld in zijn jeugd, hebben zich gevoegd bij de actuele boosheid en frustratie over het herhaaldelijk niet behalen van zijn rijbewijs. De depressieve stemming en sombere toekomstverwachtingen hebben geleid tot toename van stress en spanning en in deze omstandigheden heeft hij de controle verloren en heeft hij zo gehandeld naar het CBR , dat hem in zijn ogen heeft benadeeld. Deze factoren zijn nog altijd aanwezig en samen met ontbrekend probleembesef en de hardnekkigheid van de achterdocht, leidt dit bij de gedragsdeskundigen tot de conclusie dat het recidiverisico hoog is.
De gedragsdeskundigen hebben vervolgens geadviseerd om het ten laste gelegde feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen en om de verdachte ter beschikking te stellen met verpleging van overheidswege. De behandeling die de verdachte nodig heeft, is volgens de gedragsdeskundigen gelet op zijn problematiek niet haalbaar in een lager beveiligingsniveau, zoals een tbs-maatregel met voorwaarden, of bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke strafoplegging. De psychiater heeft in zijn rapport opgemerkt dat een voorwaardelijk strafdeel of een tbs met voorwaarden niet in aanmerking komen omdat de verdachte niet bereid is daaraan mee te werken. De psycholoog schat in dat de verdachte niet in staat zal zijn om op eigen initiatief tot gedragsverandering te komen, waardoor behandeling binnen een voorwaardelijk strafdeel of tbs met voorwaarden niet haalbaar is.
Beoordeling voorwaardelijk verzoek
De rechtbank wijst het verzoek van de raadsman om (nader) gedragskundig onderzoek te laten verrichten af. Over de verdachte is door twee gedragsdeskundigen gerapporteerd, waaronder specifiek in verband met het ten laste gelegde, door deskundigen die hun bevindingen en conclusies hebben gegrond op meerdere gesprekken met de verdachte. De verdachte heeft grotendeels meegewerkt aan de onderzoeken. Uit de beide rapportages blijkt niet van aanwijzingen dat er sprake is geweest van miscommunicatie of onduidelijkheden tussen de deskundigen en de verdachte. De rechtbank acht zich door de rapportages voldoende voorgelicht zodat nader onderzoek niet noodzakelijk is.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen worden gedragen door inzichtelijke motiveringen en dat de rapporten op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen. De rechtbank kan zich, gelet op de bij de verdachte geconstateerde psychische problemen, verenigen met de conclusie van de rapporteurs dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Op het advies tot oplegging van de tbs-maatregel gaat de rechtbank hierna in.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de verdachte intensief zal worden behandeld aan en begeleid voor zijn stoornissen. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is in welk kader deze behandeling moet plaatsvinden.
Gelet op het voorgaande, waaronder de grote twijfels van de deskundigen over de haalbaarheid van de terbeschikkingstelling met voorwaarden, de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en het advies van de deskundigen, acht de rechtbank tbs met voorwaarden, evenals een voorwaardelijke strafoplegging met bijzondere voorwaarden, niet passend. De rechtbank is van oordeel dat behandeling noodzakelijk is in een gesloten forensische setting met een hoog beveiligingsniveau. De rechtbank betrekt bij dit oordeel de ernst van het begane feit, het gevaar dat de verdachte hiermee heeft veroorzaakt en het als hoog ingeschatte recidiverisico. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de algemene veiligheid van personen en goederen eist, dat aan de verdachte de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd.
De rechtbank acht het voorts in het belang van de verdachte en de maatschappij dat de tbs-maatregel zo snel als mogelijk en met een naadloze overgang vanuit de voorlopige hechtenis zal aanvangen, en acht het daarbij – anders dan de officier van justitie – niet aan de orde om hierbij (eerst) nog ter vergelding een gevangenisstraf op te leggen.
Nu de rechtbank heeft overwogen dat de tbs-maatregel zal worden opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten brandstichting, kan de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven gaan.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 37a, 37b en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
gelast de
terbeschikkingstellingvan de verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van
overheidswege zal worden verpleegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.K. van Zaltbommel, voorzitter,
mr. A.J. Japenga, rechter,
mr. K.C.J. Vriend, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Konings en L. Prosperini, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 september 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2020002797, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, bureau Basisteam Laak, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 193).
2.Proces-verbaal van aanhouding, blz. 12 en 13.
3.Een geschrift, te weten de verkorte rapportage over onderzoek naar ontbrandbare vloeistoffen, naar aanleiding van een brand in Rijswijk Zh op 3 januari 2020, d.d. 11 februari 2020, ongenummerd en gevoegd als bijlage bij het proces-verbaal.
4.Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 25 augustus 2020.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 89, met bijlagen blz. 90-94.
6.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict ( Lange Kleiweg 30 Rijswijk ZH ), proces-verbaal nummer PL1500-2020002797-27, niet doorgenummerd en als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal.
7.Proces-verbaal aangifte, blz. 52 en 53.
8.Proces-verbaal van verhoor [naam getuige 1] , blz. 104 en 105.
9.Proces-verbaal van verhoor [naam getuige 2] , blz. 101 en 102.