ECLI:NL:RBDHA:2020:8556
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering paspoortaanvraag wegens onduidelijke identiteit en familierechtelijke relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Buitenlandse Zaken over de weigering van een paspoortaanvraag. De eiser, geboren in Guinee, heeft op 7 november 2019 een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend. De minister heeft deze aanvraag echter buiten behandeling gesteld, omdat de identiteit van de eiser niet kon worden vastgesteld. Dit was gebaseerd op een verklaring van Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, waarin werd gesteld dat de door de eiser ingediende geboorteakte hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd was opgemaakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister terecht twijfels had over de identiteit van de eiser en de familierechtelijke relatie met zijn vader, die de Nederlandse nationaliteit had verkregen. De rechtbank oordeelde dat de opname van de eiser in de Basisregistratie Personen (BRP) niet voldoende was om de familierechtelijke relatie vast te stellen. De eiser heeft betoogd dat de geboorteakte geldig was en dat de minister nader onderzoek had moeten doen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister op basis van het deskundigenadvies van Bureau Documenten mocht concluderen dat de geboorteakte niet bevoegd was.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en betreft de toepassing van de Paspoortwet en de Rijkswet op het Nederlanderschap. De rechtbank benadrukte dat de bestuursrechter alleen inhoudelijk kan oordelen als er een actueel en reëel belang is, wat in dit geval niet aanwezig was, aangezien de eiser inmiddels een paspoort had verkregen op basis van andere documenten.