ECLI:NL:RBDHA:2020:8556

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
2 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3536
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering paspoortaanvraag wegens onduidelijke identiteit en familierechtelijke relatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Buitenlandse Zaken over de weigering van een paspoortaanvraag. De eiser, geboren in Guinee, heeft op 7 november 2019 een aanvraag voor een Nederlands paspoort ingediend. De minister heeft deze aanvraag echter buiten behandeling gesteld, omdat de identiteit van de eiser niet kon worden vastgesteld. Dit was gebaseerd op een verklaring van Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, waarin werd gesteld dat de door de eiser ingediende geboorteakte hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd was opgemaakt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister terecht twijfels had over de identiteit van de eiser en de familierechtelijke relatie met zijn vader, die de Nederlandse nationaliteit had verkregen. De rechtbank oordeelde dat de opname van de eiser in de Basisregistratie Personen (BRP) niet voldoende was om de familierechtelijke relatie vast te stellen. De eiser heeft betoogd dat de geboorteakte geldig was en dat de minister nader onderzoek had moeten doen, maar de rechtbank oordeelde dat de minister op basis van het deskundigenadvies van Bureau Documenten mocht concluderen dat de geboorteakte niet bevoegd was.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en betreft de toepassing van de Paspoortwet en de Rijkswet op het Nederlanderschap. De rechtbank benadrukte dat de bestuursrechter alleen inhoudelijk kan oordelen als er een actueel en reëel belang is, wat in dit geval niet aanwezig was, aangezien de eiser inmiddels een paspoort had verkregen op basis van andere documenten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/3536

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.G. Kleijweg),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Th. van Maurik).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een Nederlands paspoort niet in behandeling genomen.
Bij besluit van 17 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2020.
Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Verweerder heeft, zoals ter zitting toegezegd, het verweerschrift nagezonden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 2016 in [geboorteplaats] , Guinee, uit het huwelijk tussen [A] en [B] . De heer [A] is geboren op [geboortedag] 1983 in [geboorteplaats] , Sierrea Leone, en heeft op 11 april 2016 door naturalisatie de Nederlandse nationaliteit verkregen. Eiser heeft op 7 november 2019 een Nederlands paspoort aangevraagd.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld, omdat uit de Verklaring van onderzoek van 23 november 2018 van Bureau Documenten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst is gebleken dat de door eiser ingediende Guineese geboorteakte hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Voorts is het onderzoek naar de huwelijksakte van de gestelde ouders van eiser nog niet afgerond. Er bestaat geen zekerheid over de identiteit van eiser en evenmin kan worden vastgesteld of er een familierechtelijke betrekking bestaat tussen eiser en zijn vader.
In het bestreden besluit heeft verweerder voorts overwogen dat de opname van eiser in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) van de gemeente Den Haag als kind van de heer [A] niet betekent dat daarmee de familierechtelijke betrekking tussen hen vaststaat en eiser de Nederlandse nationaliteit heeft. Bovendien heeft verweerder in deze een autonome bevoegdheid. Voorts wijst verweerder erop dat eiser op grond van de huwelijksakte, die bij Verklaring van onderzoek van 12 februari 2019 van Bureau Documenten echt is bevonden, niet kan worden geïdentificeerd en dat daaruit niet blijkt dat hij het kind is van de daarin genoemde huwelijkspartners.
3. Hangende de beroepsprocedure heeft eiser opnieuw een Nederlands paspoort aangevraagd, welke hem bij besluit van 24 oktober 2019 is verleend. Zoals de Afdeling heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 14 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:518), is de bestuursrechter slechts gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een bij hem ingediend (hoger) beroep tegen een besluit van een bestuursorgaan indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft. Indien dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet geroepen uitspraak te doen uitsluitend wegens de principiële betekenis daarvan.
Eiser heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van het bezwaar. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
Verweerder heeft erop gewezen dat er geen sprake is van herroeping, aangezien het bij besluit van 24 oktober 2019 aan eiser verleende paspoort is verleend op grond van andere documenten dan die in de onderhavige procedure voorliggen. Met betrekking tot die documenten heeft Bureau Documenten geconcludeerd dat de geboorteakte hoogstwaarschijnlijk wel bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Dit is door eiser niet betwist.
Nu in geschil is of verweerder al bij het bestreden besluit in de onderhavige procedure positief had dienen te beslissen op de aanvraag en een verzoek om proceskostenveroordeling in bezwaar is gedaan, is de rechtbank van oordeel dat eiser een belang als bovenbedoeld heeft bij de beoordeling of het bestreden besluit rechtmatig is.
4. Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Paspoortwet verschaft de in artikel 26 bedoelde autoriteit zich de nodige zekerheid over de identiteit en de nationaliteit van de aanvrager, en indien deze geen Nederlander is, tevens met betrekking tot diens verblijfstitel.
Ingevolge het tweede lid kan de aanvrager worden verzocht in verband met het in het eerste lid bedoelde onderzoek de nodige bewijsstukken over te leggen.
Ingevolge artikel 36, vijfde lid, van de Paspoortuitvoeringsregeling Buitenland 2001 (hierna: Pub) dient de aanvrager aan wie niet eerder een Nederlands reisdocument is verstrekt, bij zijn aanvraag andere identiteitsdocumenten die voorzien zijn van zijn foto en handtekening over te leggen. Indien hij dergelijke documenten niet kan overleggen of ondanks overlegging van deze documenten twijfel blijft bestaan over zijn identiteit, wordt daarnaar een gericht onderzoek ingesteld. Dit onderzoek omvat zoveel mogelijk verificatie van de identiteit met behulp van door de aanvrager over te leggen documenten die zijn afgegeven door een bevoegde autoriteit, waaronder zijn geboorteakte, en eventuele andere bewijsstukken.
Ingevolge artikel 52, eerste lid, van de Pub wordt een aanvraag waarbij niet is voldaan aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 51 niet in behandeling genomen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: RWN) wordt in deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder ‘vader’: de man tot wie het kind, anders dan door adoptie, in de eerste graad in opgaande lijn in familierechtelijke betrekking staat.
5. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de identiteit van eiser niet kan worden vastgesteld. De geboorteakte is bevoegd en conform opdracht van de rechtbank afgegeven volgens de wetten en gebruiken van Guinee. Dat het document enigszins afwijkt van het vergelijkingsmateriaal is onvoldoende voor het oordeel dat dit document niet bevoegd is opgemaakt. Verweerder had daar dan nader onderzoek naar moeten doen. Voorts blijkt uit algemeen bekende informatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken dat een geboorte tardief kan worden geregistreerd door een “jugement supletif” aan te vragen en de geboorte te laten registreren bij de burgerlijke stand, waarop men een geboorteakte krijgt. Zowel de gerechtelijke uitspraak als de geboorteakte moeten zijn gelegaliseerd door het Guineese ministerie van Buitenlandse Zaken. De door eiser overgelegde stukken voldoen hieraan.
Voorts betoogt eiser dat verweerder ten onrechte de huwelijksregistratie niet bij de beoordeling heeft betrokken, omdat een tardieve huwelijksregistratie volgens het nieuwe Burgerlijk Wetboek van Guinee over het algemeen niet kan plaatsvinden. Het huwelijk is echter wel ingeschreven in de BRP, zodat moet worden uitgegaan van een rechtsgeldig huwelijk. Verweerder hanteert een te strikt toetsingskader door dezelfde kwaliteit van administratieve processen te eisen van de Guineese autoriteiten als van de Nederlandse autoriteiten, aldus eiser.
Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1
Anders dan eiser betoogt heeft verweerder zich niet op het standpunt gesteld dat een geboorte niet tardief zou kunnen worden ingeschreven in het Guineese register van de burgerlijke stand. Verweerder heeft er alleen op gewezen dat de identiteit van eiser niet kan worden vastgesteld, omdat uit onderzoek van Bureau Documenten is gebleken dat de door eiser overgelegde geboorteakte met jugement supplétif hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat een rapport van Bureau Documenten als deskundigenadvies aan verweerder moet worden aangemerkt ten behoeve van de uitvoering van diens bevoegdheden. Verweerder mag in beginsel van dat deskundigenadvies uitgaan. Indien verweerder een deskundigenadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, moet verweerder zich er wel van vergewissen dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Indien dit het geval is, kan de uitkomst van het advies slechts met succes worden bestreden door een andersluidende contra-expertise van een deskundige in te brengen. In de Verklaring van onderzoek heeft Bureau Documenten vermeld dat de opmaak en afgifte van het document afwijkt ten aanzien van het beschikbare vergelijkingsmateriaal. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit advies onzorgvuldig tot stand is gekomen dan wel inhoudelijk niet inzichtelijk en concludent is. Verweerder heeft dan ook van de Verklaring van onderzoek mogen uitgaan en de vaststelling dat de geboorteakte met jugement supplétif hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven, aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Nu er geen andere documenten zijn overgelegd ten aanzien van de identiteit van eiser, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder nader onderzoek had moeten verrichten. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat de identiteit van eiser en daarmee de familierechtelijke relatie met de heer [A] niet is komen vast te staan.
6.2
Nu de identiteit van eiser niet is komen vast te staan, behoeft het betoog van eiser ten aanzien van de huwelijksregistratie geen bespreking meer. Eiser kan immers niet aan de hand van de huwelijksregistratie worden geïdentificeerd. Het feit dat de identiteit van eiser in de opvolgende procedure met behulp van andere documenten wel is komen vast te staan doet hier niet aan af, nu deze documenten niet voor het nemen van het bestreden besluit in geding zijn gebracht. Er was dan ook naar aanleiding van het bezwaar geen aanleiding om het primaire besluit te herroepen en eisers proceskosten ingevolge artikel 7:15 van de Awb te vergoeden.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 5 augustus 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.