ECLI:NL:RBDHA:2020:8505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
C/09/597828 / JE RK 20-1930
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van internationale kinderontvoering

Op 18 augustus 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van de minderjarige [minderjarige 1]. Deze zaak volgde op een verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, die zich zorgen maakte over de situatie van [minderjarige 1] na de scheiding van zijn ouders. De ouders, die gezamenlijk gezag uitoefenen, zijn in een conflict verwikkeld over de zorg voor hun kinderen, waarbij de vader in Duitsland verblijft en de moeder met [minderjarige 1] in Nederland woont. De rechtbank heeft op 14 augustus 2020 een mondelinge behandeling gehouden, waarbij de Raad verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1]. De rechtbank oordeelde dat er een ernstig vermoeden bestond dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] ernstig werd bedreigd door de conflicten tussen de ouders en het gebrek aan contact met zijn vader.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [minderjarige 1] sinds zijn verhuizing naar Nederland in oktober 2019 geen contact meer heeft gehad met zijn vader en dat de ouders niet in staat zijn om op een respectvolle manier beslissingen te nemen over hun kind. De rechtbank heeft de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] noodzakelijk geacht om zijn ontwikkeling te beschermen en om te onderzoeken hoe de situatie kan worden verbeterd. De ondertoezichtstelling is vastgesteld van 18 augustus 2020 tot 18 november 2020 en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken, waarbij de kinderrechters H.M. Boone, C.S. Avendaño Canto en T.M. Coppes aanwezig waren, evenals de griffier mr. M.I. Noordegraaf.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/597828 / JE RK 20-1930
Datum uitspraak: 18 augustus 2020

Beschikking van de Meervoudige Kamer

Voorlopige ondertoezichtstelling

in de zaak naar aanleiding van het mondeling ter zitting van 14 augustus 2020 gedane (en nadien schriftelijk bevestigd) verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats 1]
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] , Duitsland,
advocaat: mr. N.M.A. Deckers te Eindhoven.

[de vrouw]

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. F.A. de Munnik-Hoogendoorn te Dronten.

Het procesverloop

Op 14 augustus 2020 heeft (door de maatregelen in verband met het coronavirus) ter videozitting de mondelinge behandeling plaatsgevonden van het verzoek van de vader tot teruggeleiding van [minderjarige 1] naar Duitsland (procedure met zaak- en rekestnummer C/09/591959, FA RK 20-2560). Ter zitting heeft de Raad mondeling verzocht om [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht te stellen, welk verzoek later op de middag schriftelijk is bevestigd. Op het verzoek tot teruggeleiding zal bij afzonderlijke beschikking op 28 augustus 2020 worden beslist.
Ter zitting zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

  • De vader en de moeder zijn gehuwd op 27 december 2012 te Dronten.
  • Zij zijn de ouders van de volgende nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 2] geboren op [geboortedag 2] 2003 te [geboorteplaats 2] ,
- [minderjarige 3] geboren op [geboortedag 3] 2007 te [geboorteplaats 3] ,
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats 1] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] uit.
  • Op of omstreeks 22 oktober 2019 is de moeder met [minderjarige 1] vanuit Duitsland naar Nederland vertrokken. Sindsdien verblijft [minderjarige 1] bij de moeder in Nederland.
  • De vader, de moeder en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.

Verzoek

Het verzoek strekt tot voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , met toepassing van artikel 1:257 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
De vader en de moeder hebben ingestemd met het verzochte, althans hebben zich niet tegen toewijzing daarvan verzet.

Beoordeling

De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de Raad is aan te merken als een verzoek tot het nemen van een voorlopige en bewarende maatregel zoals bedoeld in artikel 20 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II-bis). Op grond van dit artikel vormt in spoedeisende gevallen de verordening voor de gerechten van een lidstaat geen beletsel om met betrekking tot personen die zich in die staat bevinden, voorlopige en bewarende maatregelen te nemen waarin de wetgeving van die lidstaat voorziet, zelfs indien krachtens deze verordening een gerecht van een andere lidstaat bevoegd is om ten gronde over de zaak te beslissen.
Nu [minderjarige 1] op dit moment feitelijk in Nederland verblijft, heeft de Nederlandse rechter naar het oordeel van de rechtbank rechtsmacht om naar Nederlands recht het verzoek te behandelen en te beoordelen.
De feitelijke verblijfplaats van [minderjarige 1] is [verblijfplaats] . De rechtbank acht zich desalniettemin relatief bevoegd van het verzoek kennis te nemen op grond van artikel 285 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering nu bij deze rechtbank een verzoek tot teruggeleiding ten aanzien van [minderjarige 1] is ingediend.
Daarmee komt de rechtbank toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de Raad.
De Raad maakt zich zorgen over de gevolgen van de complexe echtscheidingsproblematiek tussen de ouders voor [minderjarige 1] , waardoor [minderjarige 1] in een loyaliteitsconflict dreigt te raken. De ouders staan lijnrecht tegenover elkaar ten aanzien van hun visie over het huiselijk geweld dat gedurende het huwelijk al dan niet heeft plaatsgevonden. Vanwege de strijd tussen zijn ouders kan [minderjarige 1] niet onbezorgd opgroeien. [minderjarige 1] heeft (bijna) geen contact meer gehad met zijn vader sinds hij in Nederland is. Binnen een voorlopige ondertoezichtstelling moet bekeken worden in hoeverre [minderjarige 1] klem zit tussen zijn ouders en of met de ouders samen met hulpverlening bekeken kan worden of een oplossing gevonden kan worden, zowel voor de situatie als [minderjarige 1] in Nederland bij zijn moeder blijft als in de situatie dat [minderjarige 1] terug moet naar Duitsland.
De vader heeft zich niet verzet tegen de ondertoezichtstelling. Ter zitting heeft hij aangegeven dat hij open staat voor hulpverlening en dat hij zijn medewerking daar aan zal verlenen.
De moeder staat achter de ondertoezichtstelling, zij heeft aangegeven dat ze blij is met hulpverlening omdat zowel zij als [minderjarige 1] dit nodig hebben.
De rechtbank overweegt dat de kinderrechter op grond van artikel 1:257 BW een kind voorlopig onder toezicht kan stellen indien een ernstig vermoeden bestaat dat de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid, is vervuld en de maatregel noodzakelijk is om een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarige weg te nemen. De kinderrechter bepaalt de duur van dit toezicht op ten hoogste drie maanden en kan de beslissing te allen tijde herroepen.
De rechtbank maakt zich zorgen over [minderjarige 1] , die samen met zijn moeder en zijn oudere zus [minderjarige 2] vanuit Duitsland naar Nederland is teruggekeerd en sindsdien (bijna) geen contact meer heeft gehad met zijn vader. Daarnaast heeft [minderjarige 1] zijn broer [minderjarige 3] , die bij de vader in Duitsland is gebleven, sindsdien niet meer gezien. De rechtbank acht deze situatie schadelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] . Uit de door partijen in de teruggeleidingsprocedure ingediende stukken en hun houding op zitting is het de rechtbank gebleken dat hun strijd zich steeds verder verhard. Zij hebben elk hun eigen verhaal en hun eigen waarheid en het lukt hen niet om op een respectvolle manier met elkaar beslissingen over [minderjarige 1] te nemen. De rechtbank maakt zich hierover grote zorgen, temeer omdat [minderjarige 1] in de afgelopen anderhalf jaar enorm veel heeft meegemaakt. Na de teruggeleidingsprocedure zullen de ouders de echtscheiding en de regelingen omtrent de kinderen nog met elkaar moeten regelen. Zowel in de situatie dat [minderjarige 1] in Nederland blijft als in de situatie dat hij terug moet naar Duitsland, is het nodig dat een neutrale derde de ouders helpt bij het maken van afspraken en het vormgeven van het contact tussen [minderjarige 1] en de andere ouder en/of zijn broer en zus. In het geval in de teruggeleidingsprocedure wordt beslist dat [minderjarige 1] terug moet naar Duitsland en deze beslissing onherroepelijk wordt, dan zal de hulp rondom [minderjarige 1] moeten worden overgedragen aan de Duitse instanties.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een ernstig vermoeden dat [minderjarige 1] zodanig opgroeit dat zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. De rechtbank acht het daarom noodzakelijk dat [minderjarige 1] voorlopig onder toezicht wordt gesteld in afwachting van een nader onderzoek door de Raad.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
stelt [minderjarige 1] van 18 augustus 2020 tot 18 november 2020 voorlopig onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering te Lelystad;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2020 door mrs. H.M. Boone, C.S. Avendaño Canto en T.M. Coppes, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Noordegraaf als griffier.
Ingevolge artikel 807 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering staat tegen deze beslissing geen andere voorziening open dan cassatie in het belang der wet.