ECLI:NL:RBDHA:2020:8488

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
1 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 4535
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor het realiseren van een vierde bouwlaag ten behoeve van appartementen

Op 1 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, bewoners van de omgeving, hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die aan Mundus Invest B.V. is verleend voor het realiseren van een vierde bouwlaag op een bestaand woongebouw in Den Haag. De vergunning betreft de uitbreiding van het aantal woningen van 30 naar 34, inclusief het maken van een trap en een dakopbouw. Verzoekers stellen dat de extra bouwlaag in strijd is met het bestemmingsplan en dat de stedenbouwkundige inpassing niet voldoet aan de welstandseisen. Ze vrezen ook dat de parkeerdruk in de omgeving zal toenemen door de extra woningen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunninghoudster op korte termijn wil beginnen met de werkzaamheden en dat er voldoende spoedeisend belang aanwezig is. De rechter heeft de argumenten van verzoekers tegen de omgevingsvergunning beoordeeld, maar oordeelt dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan Bohemen 2008 en het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan Bohemen 2018. De voorzieningenrechter concludeert dat de vergunning terecht is verleend, omdat er geen weigeringsgronden zijn geconstateerd. De bezwaren van verzoekers met betrekking tot de parkeerbehoefte en de stedenbouwkundige aspecten zijn niet gegrond bevonden. De rechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 september 2020, en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/4535
uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 september 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening tussen
[verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [verzoeker 3] , [verzoeker 4] en [verzoeker 5], allen te [woonplaats] , verzoekers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Yildirim).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Mundus Invest B.V.te Den Haag,
vergunninghoudster (gemachtigde: [A] ).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan Mundus Invest B.V een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen en vergroten van het woongebouw [straat] [huisnummer] tot en met [huisnummer] te [plaats] van 30 naar 34 woningen, het maken van een trap en een dakopbouw, het wijzigen van de kozijnen en het plaatsen van een aanbouw.
Bij besluit van 17 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar van verzoekers ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend .

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020. Verzoeker [verzoeker 1] is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Vergunninghoudster heeft aangegeven op korte termijn te willen beginnen met de werkzaamheden waarvoor de omgevingsvergunning is verleend. Daarom acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat in deze zaak geen uitspraak zal worden gedaan in de bodemprocedure, aangezien nog een andere omwonende ( [B] )
afzonderlijk beroep heeft ingesteld tegen het bestreden besluit. De beroepszaken zullen op afzienbare termijn gevoegd worden behandeld en daarbij zullen de door beide partijen aangevoerde gronden tegen het besluit ten gronde worden beoordeeld. Dit betekent dat de voorzieningenrechter thans alleen een voorlopig oordeel zal geven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
5. De voorzieningenrechter gaat bij zijn beoordeling uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. Op 15 maart 2019 heeft vergunninghoudster een omgevingsvergunning aangevraagd voor het veranderen en vergroten van het woongebouw [straat] [huisnummer] tot en met [huisnummer] van 30 naar 34 woningen, het maken van een trap en een dakopbouw, het wijzigen van de kozijnen en het plaatsen van een vergunningsvrije aanbouw (het bouwplan) te Den Haag. Het gaat hier om woningen voor senioren al dan niet met een zorgbehoefte.
6. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde omgevingsvergunning voor het bouwplan op grond van artikel 2.1, lid 1, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de activiteit ‘Bouwen’ verleend.
7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 16 december 2019, het bezwaar van verzoekers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat het bouwplan niet in strijd is met het ten tijde van de ingediende aanvraag voor het bouwplan geldende bestemmingsplan ‘Bohemen’ uit 2008 en evenmin met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan ‘Bohemen 2018’.
8. Verzoekers voeren in de kern aan dat het verhogen van het bestaande gebouw met een extra bouwlaag in strijd is met het vigerende bestemmingsplan Bohemen 2008. De extra bouwlaag in het vigerende bestemmingsplan is volgens verzoekers bestemd voor dakopbouwen. De dakopbouwenregeling verhindert de vergroting van de woningdichtheid in de bestaande woonomgeving terwijl het bouwplan dat juist beoogt. Verzoekers voeren verder aan dat de stedenbouwkundige inpassing van het bouwwerk niet voldoet aan de welstandseisen. Voorts voeren verzoekers aan dat het bouwplan niet voldoet aan de planregels ten aanzien van het parkeren. De parkeerdruk in de omgeving is nu al te hoog.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende, waarbij eerst het wettelijk kader wordt weergegeven.
9.1
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, van de Wabo, voor zover hier van belang, is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit (a) het bouwen van een bouwwerk.
9.2
Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit, (b) strijd met de Bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan en (d) strijd met de redelijke eisen van welstand. Doen zich daartegen geen van de genoemde weigeringsgronden voor, dan is verweerder gehouden de vergunning te verlenen. Dit stelsel voor de beoordeling van aanvragen om vergunningen is een zogenoemd limitatief-imperatief stelsel. Dat houdt in dat dwingend is voorgeschreven dat de vergunning moet worden geweigerd, indien één of meer van de in dat artikel genoemde weigeringsgronden zich voordoen, en dat de vergunning moet worden verleend indien géén van de weigeringsgronden zich voordoet. Er is dus sprake van een gebonden beschikking. Hierbij staat het verweerder niet vrij om een ruimer toetsingskader te hanteren. Voor een belangenafweging biedt artikel 2.10 van de Wabo in zo’n geval geen ruimte.
10. Ten tijde van de indiening van de aanvraag van de omgevingsvergunning rustte op het perceel, op basis van het op 6 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan ‘Bohemen’, de bestemming ‘Woondoeleinden’. Ten tijde van indiening was het nieuwe bestemmingsplan ‘Bohemen 2018’ in voorbereiding. Dit bestemmingsplan is vastgesteld is op
20 december 2018. In dat bestemmingsplan geldt op het perceel de bestemming’Wonen-2’, met de functieaanduiding ‘Maatschappelijk’ en de dubbelbestemming ‘waarde-archeologie’.
11.1
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het betoog van verzoekers dat het verhogen van het bestaande gebouw met een vierde bouwlaag in strijd is met het bestemmingsplan Bohemen 2008, geen doel treft.
11.2
Uit de plankaart en artikel 4, tweede lid, onder b, van de planregels van het bestemmingsplan Bohemen 2008 volgt dat het aantal bouwlagen van de woningen maximaal vier bedraagt. In dit bestemmingsplan zijn geen maximale bouw- en goothoogten voorgeschreven. Nu het bestemmingsplan Bohemen 2008 het realiseren van een vierde bouwlaag op het bestaande gebouw mogelijk maakt is er op dit punt geen sprake van strijd met het bestemmingsplan Bohemen 2008.
11.3
Het bouwplan is eveneens in overeenstemming met het inmiddels onherroepelijk geworden bestemmingsplan Bohemen 2018. Uit artikel 17.2 onder b van de planregels van dit bestemmingsplan komt naar voren dat de goot- en/of bouwhoogte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven. Op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan is aangegeven dat de maximale toegestane bouwhoogte 14 meter is en dat de maximale toegestane goothoogte 13 meter is. Het bouwplan voorziet in een bouwhoogte van 12,7 meter en overschrijdt de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte van 14 meter dus niet. Ook de op de verbeelding aangegeven goothoogte van 13 meter wordt door het bouwplan niet overschreden. In wat verzoekers hebben aangevoerd ziet de voorzieningenrechter daarom geen aanleiding om te oordelen dat het bouwplan wat de bouwmogelijkheden betreft niet in overeenstemming is met de beide hiervoor genoemde bestemmingsplannen. De van toepassing zijnde planvoorschriften staan het toevoegen van een vierde bouwlaag toe.
12. Het betoog van verzoekers dat de Beleidsnota Dakopbouwen 2011 (dakopbouwenregeling) er aan in de weg staat dat een vierde bouwlaag wordt gerealiseerd op het bestaande gebouw, slaagt niet. De voorzieningenrechter stelt vast dat in dit geval geen dakopbouw, maar een vierde bouwlaag op het bestaande gebouw wordt gerealiseerd, zodat de dakopbouwenregeling in dit geval niet van toepassing is. In dit geval worden immers op de bovenste bouwlaag nieuwe woningen gecreëerd, terwijl een dakopbouw wordt toegevoegd aan een bestaande woning. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat de dakopbouwenregeling dateert van na het bestemmingsplan Bohemen 2008 en dat in dit bestemmingsplan inderdaad geen regeling is opgenomen voor het toestaan van nieuwe dakopbouwen. Nu in dit geval sprake is van het realiseren van een vierde bouwlaag, hoefde verweerder de aanvraag voor het bouwplan niet te toetsen aan de dakopbouwenregeling en kunnen verzoekers dus niet met succes een beroep doen op deze regeling.
13. Wat betreft de bezwaren van verzoekers tegen de aanbouw heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het realiseren van een aanbouw niet in deze procedure is beoordeeld, omdat er volgens vergunninghoudster sprake is van vergunningvrij bouwwerk. De aanbouw is volgens verweerder daarom niet op de bouwtekening behorende bij de verleende omgevingsvergunning ingetekend. De voorzieningenrechter volgt verweerder vooralsnog in zijn standpunt dat de aanbouw geen onderdeel uitmaakt van de nu aan de orde zijnde omgevingsvergunning. Dit betekent dat de bezwaren van verzoekers die zien op de aanbouw in deze procedure onbesproken blijven.
14.1
Verzoekers hebben aangevoerd dat geen voorziening is getroffen met het oog op de parkeerbehoefte die het bouwplan met zich brengt, en dat daardoor de parkeerdruk in de omgeving, die toch al groot is, verder zal toenemen. Daarom kan volgens verzoekers geen vrijstelling worden verleend van de verplichting om te voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein.
14.2
Vast staat dat de voor het bouwplan benodigde parkeerplaatsen niet op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. Volgens artikel 23 d, onder 1, van de planregels van het bestemmingsplan Bohemen 2018 wordt voor motorvoertuigen op basis van de (fiets)parkeernormen, (fiets)parkeereisen en de berekeningsmethode, zoals opgenomen in de Nota parkeernormen Den Haag, bepaald of er sprake is van voldoende (fiets)parkeergelegenheid, zoals genoemd onder c.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan met 6 parkeerplaatsen toeneemt. In de Nota parkeernormen Den Haag is opgenomen dat de parkeerplaatsen op de openbare straat mogen worden benut om in de parkeerbehoefte te voorzien, mits de huidige parkeerdruk onder de 80% ligt en ook na de ontwikkeling niet boven de 80% zal uitkomen. Volgens verweerder komt uit de in 2018 uitgevoerde parkeertelling naar voren dat de parkeerdruk in de directe omgeving van het bouwplan 72% bedraagt en dat de parkeerdruk in de openbare ruimte op een loopafstand van 500 meter van het bouwplan 72% blijft. Omdat de parkeerdruk lager is dan 80% is het op grond van de Nota parkeernormen toegestaan om in de toegenomen parkeerbehoefte te voorzien door te verwijzen naar de doorgaans beschikbare parkeerplaatsen op de openbare straat. Daarmee is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende door verweerder gemotiveerd dat er na realisering van het bouwplan in de openbare ruimte voorzien zal kunnen worden in de parkeerbehoefte die samenhangt met het bouwplan. De voorzieningenrechter is, anders dan door verzoekers wordt betoogd, van oordeel dat het bouwplan wat het de parkeerbehoefte betreft, voldoet aan het bestemmingsplan Bohemen 2018 en het bepaalde in de Nota parkeernormen Den Haag.
14.3
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) wordt bij de beoordeling van de vraag of voorzien wordt in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening gehouden met de toename van de parkeerdruk als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Nu het bouwplan voorziet in de bouw van 4 extra woningen, hoefde verweerder, anders dan verzoekers betogen, alleen rekening te houden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het bouwplan en dus niet met de toename van de parkeerbehoefte die voortvloeit uit de bestemmingswijziging.
15.1
Wat betreft de bezwaren van verzoeker die zien op de stedenbouwkundige aspecten overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
15.2
Uit het bestreden besluit komt naar voren dat het bouwplan door verweerder ter advisering is voorgelegd aan de welstands- en monumentencommissie. Op 17 april 2019 heeft de welstands- en monumentencommissie positief geadviseerd ten aanzien van het bouwplan. In dit advies heeft de welstands- en monumentencommissie op basis van de Welstandsnota Den Haag 2017 uitvoerig gemotiveerd waarom het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. De commissie heeft zich positief uitgelaten over de aanpassing en ‘optobbing’ van het bouwblok, waarbij de bestaande architectuur en ensemblewaarde het uitgangspunt zijn. Hoewel de commissie het jammer vindt dat de ‘beweging’ van het blok ter hoogte van het noodtrappenhuis verloren gaat, is de hoofdopzet van het blok voldoende overtuigend. De ‘optobbing’ is door het lessenaarsdak, zoals bestaand, terughoudend naar het binnengebied en open naar de straatzijde. Daarmee voegt het bouwblok zich goed naar de structuur van deze omgeving en naar het ensemble dat dit bouwblok vormt met het ernaast gelegen bouwblok. De gevelaanpassingen en opbouw zijn ook voor wat betreft de vormgeving en uitwerking overtuigend. De beeldbepalende karakteristieken in de bestaande gevel blijven volgens de commissie behouden. Ook in architectuur blijft de ensemblewaarde behouden. De inpassing van het bouwblok is door de vanuit de plint van het gebouw doorlopende lage gemetselde erfafscheidingen tussen de voortuinen en de hagen aan de straatzijde voldoende overtuigend.
15.3
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag verweerder, hoewel hij niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem rust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4081). Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bestuursorgaan dit niet - of niet zonder meer - aan zijn conclusie omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting.
15.4
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het welstandsadvies naar inhoud of wijze van totstandkoming niet zodanige gebreken vertoont dat verweerder dit niet zonder meer aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag mag leggen. Gelet hierop en omdat verzoekers geen eigen advies hebben ingebracht van een ander(e) deskundig te achten persoon of instantie, is er geen grond voor het oordeel dat verweerder het welstandsadvies niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. De niet onderbouwde stelling van verzoekers dat de stedenbouwkundige inpassing van het bouwwerk niet voldoet aan de geldende regels, is onvoldoende om te twijfelen aan de houdbaarheid van het advies van de welstandscommissie. Dat bepaalde aspecten volgens verzoekers niet zijn beoordeeld door deze commissie volgt de voorzieningenrechter voorshands niet. Verweerder heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met de redelijke eisen van welstand.
16.1
Niet gebleken is dat het bouwplan niet voldoet aan de Bouwverordening of het Bouwbesluit 2012. Verzoekers hebben ter zitting aangevoerd dat in dit geval geen sprake is van het verbouwen van het bestaande gebouw, maar van nieuwbouw omdat er een nieuwe bouwlaag wordt toegevoegd aan het bestaande gebouw. Dit betoog faalt. Blijkens artikel 1.12 van het Bouwbesluit 2012 is sprake van verbouw bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat in dit geval sprake is van verbouw in de zin van het Bouwbesluit, aangezien het bestaande gebouw wordt veranderd en vergroot doordat er een vierde bouwlaag wordt toegevoegd.
16.2
Van de zijde van verzoekers is ter zitting betoogd dat het bouwplan niet voldoet aan artikel 4.2. van het Bouwbesluit omdat niet wordt voorzien in een lift. Ook dit betoog slaagt niet. Genoemde bepaling stond in het Bouwbesluit 2003, waarin dwingend ten aanzien van nieuwbouw was voorgeschreven dat een gebouw met vier verdiepingen voorzien moest zijn van een lift. Ten aanzien van een bestaand gebouw gold deze verplichting niet. Nu in dit geval sprake is van verbouwen en niet van nieuwbouw kan het betoog van verzoeker reeds daarom niet slagen. Bovendien is in dit geval het Bouwbesluit 2012 van toepassing en hierin is de door verzoekers bedoelde verplichting niet meer opgenomen.
17. Nu niet is gebleken van een van de weigeringsgronden uit artikel 2.10 van de Wabo, luidt het voorlopige oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning terecht heeft verleend. Voor een afweging van de door verzoekers genoemde belangen is daarom geen ruimte.
18. Bij de huidige stand van zaken zal het bestreden besluit in beroep naar verwachting in stand blijven. Er is dan ook geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.P. Jadoenathmisier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.