ECLI:NL:RBDHA:2020:8426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2020
Publicatiedatum
31 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.14043
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake de verlenging van de beslistermijn voor asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een eiser van Zimbabwaanse nationaliteit. De eiser had op 15 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 29 december 2019. De staatssecretaris had op 21 juli 2020 een verweerschrift ingediend, waar de eiser op 31 juli 2020 op reageerde.

De rechtbank overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingesteld, maar dat hiervoor aan bepaalde voorwaarden moet worden voldaan. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn voor de asielaanvraag van eiser op 29 december 2020 eindigt, en dat de ingebrekestelling van eiser op 30 juni 2020 prematuur was, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris zich beroept op een wijzigingsbesluit (WBV 2020/12) dat de beslistermijn voor asielaanvragen kan verlengen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende grondslag heeft geboden voor deze verlenging en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.14043

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], geboren op [geboortedatum] , van Zimbabwaanse nationaliteit, eiser,
V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. F. Fonville),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 15 juli 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 29 december 2019.
Verweerder heeft op 21 juli 2020 een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 31 juli 2020 gereageerd op het verweerschrift.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
5. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
6. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
7. In het verweerschrift van 21 juli 2020 stelt verweerder zich op het volgende standpunt:
Op 20 mei 2020 is Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2000 (WBV) 2020/12 in werking getreden. Met de inwerkingtreding van WBV 2020/12 maakt verweerder gebruik van de in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw neergelegde bevoegdheid om de beslistermijn als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Vw met zes maanden te verlengen. Dat betekent dat van alle aanvragen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd waarvan de wettelijke beslistermijn nog niet is verstreken op datum inwerkingtreding van WBV 2020/12 de wettelijke beslistermijn met zes maanden wordt verlengd. Eiser heeft op 29 december 2019 een asielaanvraag ingediend, wat betekent dat de wettelijke beslistermijn op grond van voormeld WBV eindigt op 29 december 2020. Hiermee is de ingebrekestelling van 30 juni 2020 prematuur ingediend. Nu er geen geldige ingebrekestelling aan het beroep ten grondslag ligt, is het beroep reeds hierom niet-ontvankelijk.
8. Eiser stelt zich op het standpunt dat voor de verlenging van de termijn geen wettelijke basis bestaat. Verweerder stelt niet dat een van de mogelijke verlengingsgronden als bedoeld in artikel 42, vierde lid, Vw aan de orde is. Ook in WBV 2020/12 waar verweerder zich op beroept is dit niet vermeld. In het WBV is verwezen naar de Richtsnoeren Asiel en Migratie van de Europese Commissie van 16 april 2020 waarin de Commissie zich op het standpunt stelt dat een dergelijke verlenging gerechtvaardigd is. Met dit standpunt is de Nederlandse wet echter niet gewijzigd.
9. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In de toelichting op WBV 2020/12 staat het volgende:
‘Voor asielzaken geldt een wettelijke beslistermijn van 6 maanden. Deze termijn komt voort uit de Procedurerichtlijn (2013/32/EU) en is ook in artikel 42, eerste lid, Vw vastgelegd. Vanwege de genomen maatregelen in verband met het coronavirus ondervinden de lidstaten problemen om binnen de termijn van 6 maanden te kunnen beslissen. De Europese Commissie heeft in de op 16 april 2020 gepubliceerde richtsnoeren ruimte geboden de beslistermijn voor asielzaken te verlengen met ten hoogste 9 maanden (COVID-19: Richtsnoeren betreffende de uitvoering van de relevante EU-bepalingen op het gebied van de asiel- en terugkeerprocedures en betreffende hervestiging (2020/C 126/02). De Procedurerichtlijn kent geen specifieke bepaling die in een verlenging voorziet van de beslistermijn op basis van de huidige crisis. De Europese Commissie stelt echter dat de wetgever de huidige situatie niet heeft kunnen voorzien en stelt dat de coronamaatregelen dezelfde impact hebben als moeilijkheden die zich voordoen wanneer een groot aantal personen tegelijk een verzoek indient, hetgeen wel een grond is voor verlenging van de beslistermijn. Op grond hiervan kan de wettelijke beslistermijn voor asielzaken op grond van artikel 42, vierde lid, onder b, Vw worden verlengd.’
Met deze motivering heeft verweerder voldoende grondslag geboden voor het verlengen van de beslistermijn op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, Vw en daarmee de wettelijke grondslag van het besluit gegeven. De beroepsgrond slaagt niet.
10. Vaststaat dat eiser op 29 december 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. Met toepassing van WBV 2020/12 moet verweerder daarom uiterlijk op 28 december 2020 op de aanvraag beslissen. Eiser heeft verweerder op 30 juni 2020 in gebreke gesteld. Op dat moment was de beslistermijn van 12 maanden nog niet verstreken. Gelet daarop is de ingebrekestelling van 30 juni 2020 prematuur. De rechtbank komt tot het oordeel dat daarom niet is voldaan aan de voorwaarden voor het instellen van beroep zoals bepaald in artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Awb. Er is dus geen sprake van een ontvankelijk beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. De rechtbank zal daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
11. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
N. Joacim, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.