In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als verweerder en een eiser van Zimbabwaanse nationaliteit. De eiser had op 15 juli 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 29 december 2019. De staatssecretaris had op 21 juli 2020 een verweerschrift ingediend, waar de eiser op 31 juli 2020 op reageerde.
De rechtbank overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingesteld, maar dat hiervoor aan bepaalde voorwaarden moet worden voldaan. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn voor de asielaanvraag van eiser op 29 december 2020 eindigt, en dat de ingebrekestelling van eiser op 30 juni 2020 prematuur was, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. Hierdoor is het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris zich beroept op een wijzigingsbesluit (WBV 2020/12) dat de beslistermijn voor asielaanvragen kan verlengen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende grondslag heeft geboden voor deze verlenging en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal later alsnog openbaar worden gemaakt.