Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1994 en bezit de Oegandese nationaliteit.
2. Kort weergegeven heeft eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij homoseksueel is en dat hij daardoor in Oeganda te vrezen heeft voor zijn familie en voor de autoriteiten.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het niet geloofwaardig is dat eiser homoseksueel is.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft op 27 juni 2018 in haar uitspraken met vindplaatsen ECLI:NL:RVS:2018:2084, ECLI:NL:RVS:2018:2085 en ECLI:NL:RVS:2018:2086 uiteengezet hoe moet worden omgegaan met medische adviezen aan verweerder van de Forensisch Medische Maatschappij Utrecht (FMMU) en iMMO. 6. In rechtsoverweging 10.2 van de uitspraak met vindplaats ECLI:NL:RVS:2018:2085 is geoordeeld dat als een vreemdeling ná het uitbrengen van een FMMU-advies, maar vóór het afnemen van de gehoren medische informatie inbrengt die de FMMU niet bekend was ten tijde van het opstellen van dat advies, de zorgvuldigheid vereist dat verweerder onderzoekt wat deze informatie betekent voor het horen van de vreemdeling en zo nodig de FMMU daarover raadpleegt. 7. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende kenbaar heeft gemaakt hoe zijn medische gesteldheid bij de beoordeling is betrokken. Daarbij wijst hij in de eerste plaats op het afschrift van zijn patiëntendossier van 1 november 2018, dat hij op 7 november 2018 aan verweerder heeft toegezonden.
8. De rechtbank stelt vast dat sprake is van de hiervoor onder 6. beschreven situatie. Immers, de FMMU heeft op 4 september 2018 aan verweerder een medisch advies uitgebracht en eiser heeft daarna, maar vóór het afnemen van het eerste gehoor op 8 november 2018 en het nader gehoor op 12 november 2018 nieuwe medische informatie ingebracht. De rechtbank ziet zich dan ook allereerst gesteld voor de vraag of verweerder voldoende zorgvuldig met deze nieuwe medische informatie is omgegaan.
9. Uit het afschrift van het patiëntendossier blijkt onder meer dat eiser lijdt aan post-traumatische stressstoornis (PTSS) en dat hij last heeft van angstklachten, slaapproblemen en moeite heeft om mensen te vertrouwen en om te praten over wat hem is overkomen. Verder blijkt dat eiser op 1 november 2018 onder meer een slaapmedicijn (Clonidine) en een antidepressivum (Trazodon) gebruikt. Bij de vraag wat relevant is voor het horen en beslissen heeft de FMMU in het advies van 4 september 2018 slechts opgemerkt dat eiser last kan hebben van vermoeidheid en dat hij stelt dat hij last heeft van geheugenklachten maar dat daarvan tijdens het medisch onderzoek niet is gebleken.
10. Aldus ontstaat er uit het patiëntendossier een ander beeld dan uit het FMMU-advies. Uit eisers onderliggende dossier kan niet worden afgeleid of en in hoeverre verweerder onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen van de nieuwe medische informatie voor het horen en beslissen. Op pagina 3 van het rapport van het nader gehoor van 12 november 2018 staat een afgebroken zin waaruit blijkt dat de gehoorambtenaar “stukken van je dokter” heeft gezien. Aan de hand hiervan kan echter geenszins worden vastgesteld of verweerder zich heeft vergewist van de inhoud van de nieuwe medische informatie, of verweerder heeft onderzocht wat de gevolgen daarvan zijn voor het horen en beslissen en of verweerder is nagegaan of het noodzakelijk was om een aanvullend medisch advies bij de FMMU op te vragen.
11. Gelet hierop heeft verweerder in het bestreden besluit, in de verweerschriften en tijdens de zittingen niet onverkort kunnen vasthouden aan het FMMU-advies van 4 september 2018. In zoverre is het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
12. Het door eiser op 27 maart 2020 overgelegde onderliggende ‘Horen en Beslissen dossier’ van de FMMU bij het advies van 4 september 2018 geeft in dat verband aanleiding tot verdere twijfel. Daarin is neergelegd dat bij eiser sprake is van een medische bijzonderheid, te weten “Aandoening van het centraal zenuwstelsel psychisch en neurologisch”. Hierover is echter geen verdere uitleg gegeven. Evenmin is uiteengezet waarom er kennelijk geen aanleiding is geweest om hierover iets op te merken in het advies van 4 september 2018. Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder tijdens de zitting van 16 juli 2020 hierover geen helderheid kunnen bieden.
13. Er is sprake van een gebrek in het bestreden besluit. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen om een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak.
14. De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken. Daartoe is redengevend dat de rechtbank zich pas kan uitspreken over de verdere geschilpunten in deze zaak wanneer zou blijken dat het hiervoor onder 11. geconstateerde gebrek in het bestreden besluit kan worden hersteld.
15. Op grond van artikel 8:80a, tweede lid, van de Awb geeft de rechtbank de volgende aanwijzingen aan verweerder. Het gebrek kan worden hersteld met een aanvullende motivering waaruit blijkt dat verweerder heeft onderzocht wat de gevolgen zijn van de door eiser op 7 november 2018 overgelegde medische informatie voor het horen en beslissen en dat verweerder is nagegaan of het nodig was om de FMMU daarover te raadplegen en wat hiervan de uitkomst is geweest. Indien dit eerdere onderzoek niet heeft plaatsgevonden dient verweerder na te gaan in hoeverre dit gebrek achteraf hersteld kan worden.
16. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb én om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder.
17. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn ingediend ten tijde van de tussenuitspraak, omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 12 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA2877). 18. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat er over de proceskosten nu nog geen beslissing wordt genomen.