ECLI:NL:RBDHA:2020:8273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2020
Publicatiedatum
28 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.7218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van beslissing op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiser op 20 maart 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 17 juni 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 16 juni 2020 de aanvraag ingewilligd, maar eiser heeft aanvullende gronden van beroep ingediend op 22 juni 2020. De rechtbank heeft overwogen dat ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn op 16 december 2019 verstreken was en dat eiser op 3 maart 2020 verweerder in gebreke heeft gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de ingebrekestelling geldig was en de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist.

De rechtbank heeft ook de hoogte van de verbeurde dwangsom vastgesteld. De dwangsom bedraagt in totaal € 902,-, berekend over de periode waarin verweerder in gebreke was, met uitzondering van de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020, waarin vanwege de coronamaatregelen geen besluiten konden worden genomen. Daarnaast is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 262,50. De uitspraak is gedaan door rechter J.M. Janse van Mantgem, in aanwezigheid van griffier S.L.L. van den Akker. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal dat alsnog worden zodra het weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.7218

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft op 20 maart 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 17 juni 2019.
Bij besluit van 16 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag ingewilligd.
Eiser heeft op 22 juni 2020 aanvullende gronden van beroep ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. In artikel 6:20, derde lid, van de Awb is bepaald dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan beroep tegemoet komt.
In het vijfde lid is bepaald dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond kan worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
5. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
6. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
7. In artikel 4:19, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking heeft op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
8. Eiser heeft op 17 juni 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, Vw had verweerder uiterlijk op 16 december 2019 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken. Bij brief van 3 maart 2020 heeft eiser verweerder meegedeeld dat hij in gebreke is.
9. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een geldige ingebrekestelling en dat het beroep terecht is ingesteld. Het beroep is kennelijk gegrond. Omdat inmiddels is beslist op de asielaanvraag hoeft geen toepassing te worden gegeven aan het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
10. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank indien het beroep gegrond is desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. Eiser heeft in zijn aanvullende gronden van beroep verzocht de verbeurde dwangsom vast te stellen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat na de ingebrekestelling op
3 maart 2020 de uiterlijke beslisdatum 17 maart 2020 was. Echter, door de corona-crisis zijn alle dwangsommen stopgezet vanaf 16 maart 2020 tot het moment dat het onderzoek weer kon worden opgestart. Dit is het gevolg van de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Daardoor is sprake van overmacht. Op 12 juni 2020 heeft het combinatiegehoor plaatsgevonden in de Algemene Asielprocedure en is de beslistermijn van twee weken van de ingebrekestelling weer gaan lopen. Nu het bestreden besluit op 16 juni 2020 is genomen, is er geen dwangsom verschuldigd. Gezien de standpunten van partijen is de rechtbank van oordeel dat in zoverre nog belang is bij een beoordeling van het onderhavige beroep.
11. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daarop volgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
12. In artikel 4:18 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid van de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
13. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in zijn uitspraak van 3 juli 2020 [1] overwogen dat wegens het uitbreken van de coronapandemie en de plotselinge maatregelen die zijn getroffen om de verspreiding van het coronavirus in te perken, voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake was van een situatie waarin verweerder niet bij machte was om een besluit te kunnen nemen op de asielaanvraag. De rechtbank volgt zittingsplaats Arnhem in dit standpunt. Dat betekent in deze zaak het volgende. De ingebrekestelling dateert van 3 maart 2020 en verbeurt verweerder vanaf 18 maart 2020 een dwangsom. Omdat de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 buiten beschouwing wordt gelaten, verbeurt verweerder over de periode van 17 mei 2020 tot 16 juni 2020 een dwangsom van in totaal € 902,- (14 dagen x € 23,-, 14 dagen x € 35,- en 2 dagen x € 45).
14. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 902,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.