ECLI:NL:RBDHA:2020:8255
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen een crisismaatregel in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2020 uitspraak gedaan in een beroep tegen een crisismaatregel die op 3 juni 2020 door de burgemeester van de gemeente Gouda was opgelegd. Het beroep werd ingediend door de betrokkene, geboren in 1946, die op dat moment verbleef in een psychiatrische accommodatie. De advocaat van de betrokkene, mr. M.A. van de Weerd, voerde aan dat de crisismaatregel onterecht was opgelegd en dat de medische verklaring van de psychiater onzorgvuldig tot stand was gekomen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op verschillende data gehouden, waarbij de betrokkene en de psychiater telefonisch zijn gehoord vanwege de coronamaatregelen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er op 3 juni 2020 sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, veroorzaakt door gedrag van de betrokkene dat voortvloeide uit een psychische stoornis. De rechtbank oordeelde dat de gebeurtenissen voorafgaand aan de crisismaatregel voldoende vaststonden, waaronder bedreiging van twee personen met een mes en verward gedrag van de betrokkene. Ondanks de bezwaren van de betrokkene over de zorgvuldigheid van het onderzoek door de psychiater, concludeerde de rechtbank dat de psychiater voldoende inspanningen had geleverd om tot een oordeel te komen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de wettelijke bepalingen in acht waren genomen bij het afgeven van de crisismaatregel. De beslissing werd genomen met inachtneming van de ernst van de situatie en de noodzaak om de veiligheid van de betrokkene en anderen te waarborgen.