ECLI:NL:RBDHA:2020:8212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.M. Hoogeveen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. D. Spiering-Kalay. Eiseres had beroep ingesteld tegen de beëindiging van haar WIA-uitkering per 8 februari 2019, na een besluit van 7 december 2018 waarin werd vastgesteld dat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld en voldoende rekening hebben gehouden met de medische informatie die door eiseres was overgelegd. Eiseres had eerder een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een herbeoordeling werd geconcludeerd dat haar arbeidsongeschiktheid was afgenomen. De rechtbank oordeelde dat de medische rapporten van de verzekeringsartsen geen tegenstrijdigheden vertoonden en dat de door hen vastgestelde belastbaarheid van eiseres juist was. Eiseres voerde aan dat haar medische beperkingen niet goed waren onderkend, maar de rechtbank vond geen aanleiding om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwisten. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de WIA-uitkering op goede gronden was gebeurd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.M. Hoogeveen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. D. Spiering-Kalay).

Procesverloop

Bij besluit van 7 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per 8 februari 2019 beëindigd.
Bij besluit van 21 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een video-verbinding (Skype) plaatsgevonden op 16 juli 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres, voorheen werkzaam als locatiemanager bij een kinderopvang voor 31,95 uur per week, heeft zich op 26 maart 2013 vanuit de Werkloosheidswet ziekgemeld met gewrichtsklachten. Bij besluit van 2 februari 2015 heeft verweerder aan eiseres met ingang van 24 maart 2015 (einde wachttijd) een loongerelateerde WGA-uitkering (Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) op grond van de Wet WIA toegekend. Er was sprake van een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35,42%. Het tegen het besluit van 2 februari 2015 door eiseres gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.
1.2
Bij besluit van 13 juni 2016 heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering van eiseres per 4 augustus 2016 beëindigd. Eiseres kwam per die datum in aanmerking voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.3
Eiseres heeft op 22 september 2017 gemeld dat er sprake is van een verslechtering van haar gezondheidssituatie. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek is door verweerder een arbeidsongeschiktheidspercentage van 52,78% vastgesteld, waarna verweerder bij besluit van 8 december 2017 de WGA-loonaanvullingsuitkering van eiseres heeft gewijzigd per 1 september 2017.
1.4
Eiseres heeft op 23 september 2018 nogmaals gemeld dat er sprake is van een verslechtering van haar gezondheidssituatie. Een toename van psychische klachten staat hierbij op de voorgrond. Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder bij het primaire besluit de WGA-loonaanvullingsuitkering beëindigd omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35%, namelijk 25,01%, bedroeg. Verweerder heeft in hetgeen in bezwaar is aangevoerd geen reden gezien het primaire besluit te herroepen en heeft het bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.1
Eiseres voert in beroep aan dat onvoldoende rekening is gehouden met de door haar in bezwaar overgelegde medische informatie van de behandelend sector. Hierdoor is het medisch onderzoek niet zorgvuldig geweest.
2.2
Ook vindt eiseres dat de medische beperkingen onvoldoende zijn onderkend en aanmerkelijk groter zijn dan door verweerder is aangenomen. Eiseres heeft verwezen naar de beperkingen die zij op haar van toepassing acht en die in het bezwaarschrift zijn opgenomen. Uit alle informatie die zij in bezwaar naar voren heeft gebracht en de medische informatie van haar behandelaars komt volgens eiseres een beeld naar voren van iemand met meervoudige problematiek waarbij voor een groot deel sprake is van therapieresistentie. Eiseres verwijst in dit verband naar de brief van de huisarts van 30 januari 2019 waaruit dit volgt. Juist de diversiteit van de problemen en de combinatie van psychische en lichamelijke klachten hebben grote gevolgen voor de beperkingen waar eiseres mee te maken heeft. Met name van fibromyalgie is bekend dat deze chronische aandoening veelal beperkingen in het fysieke en/of cognitieve functioneren veroorzaakt door pijn, moeheid, spierzwakte en cognitieve factoren. De ernst hiervan wisselt sterk per individu. Langdurige fysieke klachten kunnen leiden tot psychische problemen en die problemen kunnen de klachten versterken. Eiseres verwijst in dit verband naar informatie van STECR over fibromyalgie.
2.3
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft dit alles volgens eiseres niet onderkend. Door zich te beroepen op een situatie van bijna tien jaar geleden waarin eiseres ook klachten had maar toch wel kon werken, miskent de verzekeringsarts b&b de huidige ernstige situatie en daarmee ook de grotere beperkingen dan die welke door hem zijn aangenomen. Voorts is het oordeel van de primaire verzekeringsarts gebaseerd op verschillende aannames en daardoor gebrekkig onderbouwd.
2.4
Eiseres acht de geduide functies niet passend nu deze de belastbaarheid van eiseres overschrijden.
3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
3.1
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
3.2
De primaire arts [arts] heeft, onder supervisie van verzekeringsarts
[verzekeringsarts] , op 1 november 2018 een medisch onderzoek verricht. Hij heeft dossierstudie verricht en eiseres lichamelijk en psychisch onderzocht. Uit het rapport van de primaire arts van 8 november 2018 blijkt - kort samengevat - dat bij het onderzoek mildere locomotore beperkingen werden geobjectiveerd dan door eiseres geclaimd in de anamnese. Het is mogelijk dat de klachten voortkomen uit een eerder gestelde medische diagnose (reumatoïde artritis). De primaire arts wijst er op dat sprake lijkt te zijn van deconditionering op basis van immobiliteit bij een passieve dagindeling. Eiseres volgt geen conditie bevorderende therapie. Tevens volgt uit het rapport dat de door eiseres geclaimde vermoeidheidsklachten bij het onderzoek niet konden worden geobjectiveerd. De primaire arts heeft in dit verband opgemerkt dat de reumatoïde artritis weliswaar kan leiden tot een versterkt energieverbruik, maar dat dit in het geval van eiseres onwaarschijnlijk lijkt omdat er geen actieve ontstekingshaarden konden worden geobjectiveerd bij onderzoek. Ook is er anamnestisch sprake van een stabiele ziekte. Evenmin is sprake van specifieke reuma medicatie. Ook hier lijkt een component deconditionering niet te kunnen worden uitgesloten. Ten slotte heeft de primaire arts opgemerkt dat sprake lijkt te zijn van een discrepantie tussen de geclaimde psychische klachten, het geobjectiveerde bij eigen onderzoek en de geïndiceerde behandeling door de behandelaar. Mogelijk speelt hierbij een onderliggende gedragscomponent die de ervaren klachten versterkt dan wel onderhoudt. Eiseres voldoet niet aan de criteria die gelden voor een volledige arbeidsongeschiktheid op medische gronden. Er dient daarom een belastbaarheid te worden vastgesteld, rekening houdende met de geobjectiveerde klachten van eiseres. De primaire arts heeft een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld waarin hij de beperkingen van eiseres heeft vastgelegd. Hieruit blijkt onder meer dat eiseres is aangewezen op werkzaamheden waarin beperkte omgang nodig is met conflicten en met niet al te frequente deadlines en productiepieken. Ook is eiseres beperkt in het maken van schroefbewegingen, frequent reiken, frequent buigen, tillen of dragen, frequent zware lasten hanteren, lopen tijdens het werk, trappenlopen, zitten tijdens het werk, staan en gebogen actief zijn.
3.3
De verzekeringsarts b&b heeft een medisch onderzoek verricht. Hij heeft dossierstudie verricht, eiseres op 5 juni 2019 op de hoorzitting gezien en medische informatie opgevraagd en verkregen. Ook heeft hij de door eiseres in bezwaar overgelegde medische informatie bestudeerd en betrokken bij zijn oordeelsvorming. De opgevraagde medische informatie betreft een brief van internist-endocrinoloog [internist] van 4 juli 2019 en van reumatoloog [reumatoloog 1] van 2 juli 2019. De door eiseres overgelegde medische informatie betreft brieven van neuroloog [neuroloog 1] van 23 april 2009, neuroloog [neuroloog 2] van 10 februari 2012, reumatoloog [reumatoloog 2] van 27 maart 2018, fysiotherapeut [fysiotherapeut] van 15 februari 2019 en huisarts [huisarts] van 30 januari 2019. Ook zijn diverse brieven overgelegd van FPO Jeugd en Volwassenen, bij welke instantie eiseres voor haar psychische klachten onder behandeling was. De verzekeringsarts b&b heeft uit de beschikbare medische informatie afgeleid dat bij de toekenning van de WIA-uitkering in 2013 door een reumatoloog de diagnose reumatoïde artritis was gesteld. Inmiddels hebben diverse andere reumatologen uit verschillende ziekenhuizen echter gesteld dat er geen aanwijzingen zijn voor een inflammatoire reumatologische aandoening, zoals reumatoïde artritis. Er is ook geen indicatie meer gesteld voor controle en behandeling door de reumatoloog. De verzekeringsarts b&b acht de diagnose chronisch pijnsyndroom / fibromyalgie / somatische pijnstoornis van toepassing. Hiermee heeft eiseres in het verleden kunnen werken en met zulke klachten moet iemand werk kunnen verrichten dat fysiek niet al te zwaar is, aldus de verzekeringsarts b&b. Met het duiden van een verminderde fysieke belastbaarheid heeft de primair beoordelend arts, naar medisch objectieve maatstaven gemeten, voldoende rekening gehouden met de pijnklachten van het bewegingsapparaat. Er is geen indicatie voor verdergaande beperkingen. Met betrekking tot de schildklierstoornis heeft de verzekeringsarts b&b uit de medische informatie van de endocrinoloog niet kunnen afleiden dat deze stoornis op de voorgrond staat en bepalend is voor de (beperkte) belastbaarheid. Ten aanzien van de psychische problematiek heeft de verzekeringsarts b&b opgemerkt dat de pijnklachten door de psycholoog zijn geclassificeerd als een somatische symptoomstoornis. Hiermee is rekening gehouden. Tevens is sprake van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis. De andere psychische problematiek is kennelijk, al dan niet gedeeltelijk, in remissie. De verzekeringsarts b&b heeft opgemerkt dat een persoonlijkheidsstoornis zich in principe in de vroege jeugd ontwikkelt en dat eiseres met de ontwijkende persoonlijkheidsstoornis heeft kunnen werken. Ook heeft de verzekeringsarts b&b in aanmerking genomen dat de behandeling door de psycholoog is gestaakt. Hij ziet geen aanleiding om eiseres op psychisch gebied verdergaand beperkt te achten. De door de primaire arts opgestelde FML acht de verzekeringsarts b&b onverminderd van toepassing.
3.4
De rechtbank ziet geen aanleiding om de medische bevindingen en de conclusies van de verzekeringsartsen onzorgvuldig of niet juist te achten. Uit de betreffende rapporten blijkt dat zij aandacht hebben besteed aan zowel de psychische als de lichamelijke klachten van eiseres. Zoals hiervoor onder 3.3 staat vermeld heeft de verzekeringsarts b&b de beschikbare medische informatie bij zijn oordeelsvorming betrokken. Niet is gebleken dat hij met hetgeen hierin staat verwoord onvoldoende rekening heeft gehouden. De rechtbank heeft ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Er zijn met betrekking tot zowel de psychische als de lichamelijke klachten diverse beperkingen opgenomen in de FML. Met betrekking tot de gewrichtsklachten verwijst de rechtbank naar een brief van reumatoloog [reumatoloog 1] van 25 maart 2019, die bij de brief van 2 juli 2019 is gevoegd. Uit deze brief van ruim een maand na de datum in geding van 8 februari 2019 volgt dat de reumatoloog beginnende artrose bij eiseres heeft vastgesteld en dat bij eiseres geen sprake is van artritis. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om aan het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat bij eiseres geen aanwijzingen zijn voor een inflammatoire reumatologische aandoening, te twijfelen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b voldoende onderbouwd welke beperkingen eiseres heeft op basis van medisch objectiveerbare klachten. Eiseres heeft in beroep geen aanvullende medische informatie in het geding gebracht op basis waarvan twijfel over de beoordeling van haar psychische en lichamelijke klachten door de verzekeringsartsen had kunnen ontstaan.
3.5
De rechtbank wenst te benadrukken dat het feit dat eiseres het niet eens is met de door de verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid, op zichzelf niet kan leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Het is immers juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsartsen om in arbeidsongeschiktheidszaken op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen. De rechtbank wijst er in dit verband met nadruk op dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB onder "ongeschiktheid tot werken" dient te worden verstaan het op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten niet kunnen of mogen verrichten van de in aanmerking komende arbeid, resulterend in een relevant inkomensverlies. Niet beslissend is dus de eigen opvatting van eiseres dat zij niet (volledig) kan werken, maar of zij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken daartoe niet in staat is. Daarbij volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB dat in zaken waarin moeilijk objectiveerbare aandoeningen, zoals (chronische) gewrichtsklachten, aan de orde zijn, het stellen van een diagnose, zoals fibromyalgie, op zichzelf genomen niet meebrengt dat sprake is van medisch objectiveerbare, uit ziekte of gebreken voortvloeiende beperkingen, en derhalve op zichzelf genomen geen toereikende basis vormt voor het aannemen van arbeidsongeschiktheid. Het hiervoor overwogene geldt tevens voor de door eiseres ervaren pijnklachten. Pijn en pijnbeleving zijn bij uitstek - zonder aan de betekenis van die klachten af te willen doen - subjectieve en individuafhankelijke factoren en kunnen daarom geen leidraad zijn bij het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. Daarvoor bestaat pas aanleiding als deze klachten objectief medisch vast te stellen beperkingen met zich brengen die maken dat de betrokkene de voor het werk vereiste taken niet kan of mag verrichten. Hiervan is in dit geval onvoldoende gebleken.
3.6
Het in het beroepschrift aangevoerde en ter zitting nader toegelichte standpunt van eiseres dat het onderzoek van de primaire arts is gebaseerd op aannames, kan niet leiden tot een geslaagd beroep, nu dit niet ziet op de herbeoordeling in bezwaar en het onderzoek van de primaire arts niet ten grondslag ligt aan het bestreden besluit. De rechtbank merkt nog op dat de primaire arts heeft aangegeven wat de medisch objectiveerbare klachten van eiseres zijn en daarnaast een verklaring heeft proberen te geven voor de klachten die niet geobjectiveerd konden worden. Dat hij bij dit laatste geen stellige uitspraken heeft gedaan, kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie leiden dat de objectiveerbare klachten zijn gebaseerd op aannames.
3.7
Het vorenstaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust. De beroepsgronden verwoord onder de punten 2.1 tot en met 2.3 treffen geen doel.
4. De rechtbank heeft tot slot de functies bestudeerd die door de primaire arbeidsdeskundige voor eiseres zijn geduid en die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 21 augustus 2019 zijn opgenomen. Er zijn geen aanwijzingen dat deze functies, die zijn geduid aan de hand van de beperkingen van eiseres in de FML, niet geschikt voor eiseres zouden zijn. Eiseres heeft hiertegen ook geen specifieke beroepsgronden naar voren gebracht. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de geduide functies passen binnen de belastbaarheid van eiseres.
5. Het vorenstaande betekent dat de WGA-loonaanvullingsuitkering terecht en op goede gronden met ingang van 8 februari 2019 is beëindigd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 3 augustus 2020 gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.