ECLI:NL:RBDHA:2020:8211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de Ziektewet-uitkering van een werknemer met epilepsie en psychische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering. De eiser, die zich op 23 november 2017 ziekmeldde vanwege epilepsie en angstklachten, ontving sinds 1 december 2017 een Ziektewet-uitkering. De uitkering werd per 6 maart 2019 beëindigd op basis van een besluit van 5 februari 2019, waarin werd vastgesteld dat de eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser ging tegen dit besluit in beroep, maar de rechtbank oordeelde dat de beëindiging van de uitkering terecht was. De rechtbank baseerde haar oordeel op rapporten van verzekeringsartsen, die de medische situatie van de eiser zorgvuldig hadden beoordeeld. Eiser voerde aan dat zijn ziekteverzuim excessief was en dat hij door zijn aandoeningen niet in staat was om de geduide functies te vervullen. De rechtbank concludeerde echter dat de verzekeringsartsen de klachten van eiser adequaat hadden beoordeeld en dat er geen reden was om aan de juistheid van hun rapporten te twijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de beëindiging van de Ziektewet-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6564

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. L.B. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Alsemgeest).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering die eiser ontving ingevolge de Ziektewet (ZW) met ingang van 6 maart 2019 beëindigd.
Bij besluit van 5 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
Op 29 juli 2020 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was laatstelijk werkzaam als bedrijfsleider van een café-restaurant voor 37,93 uur per week. Hij heeft zich op 23 november 2017 ziekgemeld voor dit werk met epilepsie en angstklachten. Na het einde van het dienstverband heeft verweerder met ingang van 1 december 2017 een ZW-uitkering aan eiser toegekend. Na de eerstejaars ZW-beoordeling heeft verweerder de ZW-uitkering van eiser bij het primaire besluit beëindigd met ingang van 6 maart 2019.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Dit berust op het standpunt dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat verweerder ten onrechte van oordeel is dat er geen sprake is van excessief ziekteverzuim. Eiser is ten gevolge van de frequente epileptische insulten en het hierop volgende noodzakelijke herstel verminderd inzetbaar. Eiser heeft gemiddeld één insult per week. Dit wordt gevolgd door een herstelperiode van twee à drie dagen. Dit is meer dan waar de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) vanuit gaat, namelijk één aanval per week met een herstelperiode van één dag. Eiser is voorts beperkt ten aanzien van concentratie en handelingstempo wegens zijn psychische klachten. Door zijn angstklachten kan hij niet alleen naar buiten. De verzekeringsarts b&b heeft de ingebrachte medische informatie van de psychiater als niet bijdragend aangemerkt, omdat de psychiater zich alleen zou hebben laten leiden door het klachtenrelaas van eiser. Eiser heeft in beroep een brief van psychiater [psychiater] van
2 oktober 2019 ingebracht. Hieruit volgt dat de psychiatrische beoordeling gebaseerd is op het relaas van de patiënt en de observatie van de psychiater. Vanuit psychiatrisch oogpunt wordt de informatie door deze behandelaar als voldoende aangemerkt. Indien de rechtbank van mening is dat het onvoldoende is, stelt eiser voor om een deskundige te benoemen. Eisers psychische klachten leiden tot concentratiestoornissen en energetische problemen waardoor een urenbeperking gerechtvaardigd is. Dit wordt versterkt door de effecten van de gebruikte hoge dosering medicatie voor eisers epilepsieklachten. Tevens kan eiser door zijn aandoening, zijn psychische klachten en de gebruikte medicatie geen hoog handelingstempo in werk ontwikkelen. Onder de geduide functies bevinden zich echter functies die hoog handelingstempo als kenmerkende functiebelasting hebben. De beoordeling van de arbeidsongeschiktheid is derhalve niet zorgvuldig geweest.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5.1
In artikel 19, eerste lid, van de ZW is bepaald dat iemand recht heeft op ziekengeld als hij als gevolg van ziekte of gebreken niet geschikt is voor het verrichten van het eigen werk. De ongeschiktheid om te werken moet rechtstreeks het gevolg zijn van ziekte of gebreken en dat moet objectief medisch vastgesteld kunnen worden.
5.2
Op grond van artikel 19aa ZW, voor zover hier van belang, heeft de verzekerde die geen werkgever heeft jegens wie hij, bij ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte recht heeft op loon, nadat na de eerste dag van de ongeschiktheid tot werken een tijdvak van 52 weken van ongeschiktheid tot werken is verstreken, recht op ziekengeld indien de verzekerde:
a. ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 en
b. als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten over de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Het is aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
7.1
Op 29 november 2018 heeft de primaire verzekeringsarts eiser op het spreekuur gezien. Daarnaast heeft deze arts dossieronderzoek verricht. Aan de hand van zijn bevindingen heeft de primaire verzekeringsarts een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld met de beperkingen van eiser. Deze houden verband met eisers epilepsie en psychische klachten.
7.2
Naar aanleiding van het bezwaar heeft de verzekeringsarts b&b op 29 juli 2019 een rapport uitgebracht, gebaseerd op de hoorzitting/het spreekuur op 3 juli 2019, dossieronderzoek en ingebrachte medische informatie van neuroloog [neuroloog 1] van
16 februari 2019, neuroloog [neuroloog 2] van 18 januari 2019 en GZ-psycholoog [GZ-psycholoog] en psychiater drs. [psychiater] van 9 juli 2019. In zijn rapport heeft de verzekeringsarts b&b opgenomen dat hij het grotendeels eens is met de primaire verzekeringsarts, maar dat hij de FML op een enkel punt aanvult wegens eisers medicatiegebruik en de bijwerkingen hiervan. De verzekeringsarts heeft de toelichting op beoordelingspunt 1.9.9 (werk zonder verhoogd persoonlijk risico) aangevuld. Eiser mag niet autorijden of chaufferen. Hij mag geen werk met gevaarlijke machines en/of gevaarlijke gereedschappen verrichten. Ook mag hij geen werk verrichten op grote hoogte, ladders, steigers, langs het spoor en langs kades. Voorts is solistisch werk ongeschikt, omdat er altijd hulp nabij moet zijn indien een insult optreedt.
8.1
De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om het verrichte medisch onderzoek onzorgvuldig te achten. De primaire verzekeringsarts heeft dossieronderzoek verricht en eiser op het spreekuur gezien. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht, eiser psychisch onderzocht en de in bezwaar ingebrachte medische informatie bij zijn oordeelsvorming betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen blijkt dat alle klachten van eiser in de beoordeling zijn betrokken. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de beoordeling.
8.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. De verzekeringsartsen hebben met betrekking tot de epilepsie en psychische klachten van eiser diverse beperkingen opgenomen in de FML. Volgens de verzekeringsarts b&b komt de door eiser gemelde frequentie van de epileptische insulten niet overeen met de frequentie van één keer per maand die eiser bij de neuroloog heeft gemeld. Aan hetgeen eiser aan zijn neuroloog meldt, wordt meer waarde gehecht. De post-ictale spierpijn is geen reden voor dagenlange bedlegerigheid of niet kunnen werken, aldus de verzekeringsarts b&b. Er is geen sprake van excessief ziekteverzuim. Ten aanzien van eisers stelling dat hij beperkt is in concentratie en handelingstempo stelt de verzekeringsarts b&b dat beoordelingspunten 1.1 (vasthouden van de aandacht), 1.2 (verdelen van de aandacht) en 1.7 (handelingstempo) alleen als beperkt mogen worden aangemerkt bij zeer ernstige stoornissen. Tevens zijn de nevenwerkingen van eisers medicatie niet van dien aard of ernst dat ze resulteren in zulke verregaande beperkingen en blijken uit de onderzoeksbevindingen geen opvallende cognitieve beperkingen, aldus de verzekeringsarts b&b. In beroep heeft de verzekeringsarts b&b op 25 november 2019 een aanvullend rapport uitgebracht waarin hij stelt kennis te hebben genomen van de brief van eisers psychiater van 2 oktober 2019. De verzekeringsarts b&b stelt dat zijn woordkeus ‘niet bijdragend’ ongelukkig is geweest en dat hij heeft bedoeld aan te geven dat de ontvangen informatie van de psychiater niet tot een ander oordeel leidt. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b gemotiveerd heeft toegelicht hoe hij tot zijn oordeel is gekomen. De rechtbank tekent daarbij aan dat verzekeringsartsen bij uitstek deskundig zijn te achten om aan de hand van de door een betrokkene aangegeven klachten en de beschikbare medische informatie de belastbaarheid van de betrokkene vast te stellen. Eiser heeft in beroep geen medische informatie in het geding gebracht op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat de verzekeringsartsen meer beperkingen – waaronder een urenbeperking – hadden moeten aannemen dan waarmee zij bij hun beoordeling al rekening hebben gehouden. Hoewel een depressie volgens de Basisinformatie CBBS ertoe kan leiden dat wegens aandriftverlies geen hoog handelingstempo in werk kan worden gerealiseerd, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat hier in het geval van eiser sprake van is. Hetgeen eiser heeft aangevoerd, biedt dan ook geen grond voor het oordeel dat de belastbaarheid ten tijde van de datum in geding op onjuiste wijze in de FML is neergelegd. Het voorgaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden berust.
8.3
Bij het ontbreken van twijfel aan de juistheid van de FML is er geen reden om een deskundige te benoemen. Het verzoek van eiser hiertoe wordt daarom afgewezen.
9.1
Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige b&b de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies herbeoordeeld. Hij is tot de conclusie gekomen dat deze functies geschikt zijn voor eiser. Het gaat om de functies productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180), textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (SBC-code 111160) en lakker/poederspuiter (SBC-code 262170) en de als reserve geduide functies produktiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174), produktiemedewerker textiel, geen kleding (SBC-code 272043), wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053), samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130), medewerker postverzorging (intern) (SBC-code 315140), produktiemedewerker machinaal inpakken (SBC-code 111175) en magazijnmedewerker (SBC-code 315020).
9.2
Eiser kan zich met de arbeidskundige beoordeling van de arbeidsdeskundige b&b niet verenigen. Eiser heeft onder 3. gesteld dat hij door zijn aandoening, zijn psychische klachten en de gebruikte medicatie geen hoog handelingstempo in werk kan ontwikkelen. Onder de geduide functies bevinden zich echter functies die een hoog handelingstempo als kenmerkende functiebelasting hebben. De beoordeling van de arbeidsongeschiktheid is daarom niet zorgvuldig geweest.
9.3
Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot eiser vastgestelde medische beperkingen is de rechtbank van oordeel dat de functies die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor eiser in medisch opzicht geschikt dienen te worden aangemerkt. Nu er ten aanzien van werk met een hoog handelingstempo geen beperking is aangenomen, betekent dit dat er in de functies geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van eiser op dit onderdeel.
10. Uit het vorenstaande volgt dat verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht en op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd met ingang van
6 maart 2019.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 augustus 2020 door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.