ECLI:NL:RBDHA:2020:8172

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2605
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijzondere bijstand voor tandartskosten en de zorgvuldigheid van het besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van bijzondere bijstand voor tandartskosten. Eiseres had op 25 november 2017 bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten, welke aanvankelijk was goedgekeurd. Echter, na een nieuwe aanvraag op 30 januari 2019, heeft het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer de aanvraag afgewezen, met als argument dat de kosten niet noodzakelijk waren. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. In beroep heeft eiseres aangevoerd dat de procedure niet zorgvuldig was verlopen en dat haar persoonlijke situatie niet was onderzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het advies van de tandheelkundig adviseur, waarop het besluit was gebaseerd, niet op zorgvuldige wijze was verkregen, omdat het geen rekening hield met de specifieke klachten van eiseres als gevolg van artrose. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onzorgvuldig was en heeft het vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten op basis van aanvullend advies dat later was ingediend. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2605

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J. Verheij)
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. P.M. van der Heiden).

Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om bijzondere bijstand voor tandartskosten afgewezen.
Bij besluit van 4 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2020.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen de nieuwe tandheelkundig adviseur een nieuw advies te laten uitbrengen.
Verweerder heeft op 25 maart 2020 een aanvullend advies overgelegd.
Eiseres heeft hierop op 21 april 2020 gereageerd.
Nadat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben aangegeven prijs te stellen op een nadere zitting, heeft de rechtbank onder toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden
1.1.
Op 25 november 2017 heeft eiseres bijzondere bijstand aangevraagd voor tandartskosten. Op advies van de tandheelkundig adviseur is een vrij-eindigend bruggetje geplaatst. Bij besluit van 25 januari 2018 heeft verweerder aan eiseres bijzondere bijstand toegekend ter hoogte van maximaal € 1.474,81, verminderd met de vergoeding van de zorgverzekeraar van eiseres.
1.2.
Nadat de wortel van een tand van eiseres is afgebroken, is deze tand getrokken en is een plaatje geplaatst. Op 30 januari 2019 heeft eiseres een nieuwe aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor tandartskosten. Deze kosten zien op het plaatsen van een brug ter vervanging van het reeds geplaatste plaatje. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, omdat de kosten volgens verweerder niet noodzakelijk zijn. Aan dit besluit ligt een advies van de tandheelkundig adviseur (advies I) ten grondslag.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het ambtelijk advies, het primaire besluit gehandhaafd. Uit advies I volgt volgens verweerder dat de gevraagde behandeling niet noodzakelijk is. Een plaatje is wellicht minder comfortabel, maar wel een adequate voorziening. Dat eiseres niet door de tandheelkundig adviseur is gezien, is volgens verweerder geen reden om te twijfelen aan de juistheid van haar oordeel.
3. Eiseres voert aan dat eten moeizaam gaat en het haar vanwege artrose in haar handen slechts met moeite lukt om elke avond het plaatje te verwijderen om het schoon te maken. Het plaatsen van een brug is dus weldegelijk noodzakelijk. Volgens eiseres is de procedure niet zorgvuldig verlopen omdat haar persoonlijke situatie niet is onderzocht en verweerder niet voldoende heeft geluisterd naar de problemen die zij met het plaatje ervaart. Verweerder heeft vooringenomen gehandeld, waardoor er geen sprake is van fair play.
4. De rechtbank komt in beroep tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van vaste rechtspraak mag een bestuursorgaan, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige aan een bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, mits het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.
4.2.
Het betoog van eiseres, zoals ter zitting toegelicht, dat het advies I is gebaseerd op onzorgvuldig onderzoek, slaagt niet. Blijkens advies I heeft de tandheelkundig adviseur dossierstudie verricht naar de aangeleverde (medische) gegevens, waaronder röntgenfoto’s, het behandelingsplan en de begroting. Op basis van deze gegevens is de tandheelkundig adviseur tot de conclusie gekomen dat het reeds vervaardigde plaatje de goedkoopst adequate oplossing is en het plaatsen van een brug niet noodzakelijk is. In het enkele feit dat de tandheelkundig adviseur eiseres niet heeft onderzocht, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om tot het oordeel te komen dat sprake is van een onzorgvuldig advies. Dit betekent dat verweerder het advies I bij zijn besluitvorming mocht betrekken.
4.3.
Het betoog van eiseres dat het bestreden besluit onzorgvuldig is omdat haar persoonlijke situatie niet is onderzocht en verweerder niet voldoende heeft geluisterd naar de problemen die zij met het plaatje ervaart, slaagt. Hoewel verweerder advies I bij zijn besluitvorming mocht betrekken, gaat dit advies niet in op de vraag of een plaatje adequaat is voor iemand die als gevolg van artrose klachten in haar handen ervaart. Nu eiseres dit in bezwaar wel naar voren heeft gebracht, had het op verweerders weg gelegen om in dat kader een aanvullend tandheelkundig advies aan te vragen. Door dit niet te doen heeft verweerder in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel gehandeld.
4.4.
De stelling – zo begrijpt de rechtbank het beroepschrift - dat verweerder gelet op die onzorgvuldigheid vooringenomen heeft gehandeld en daarmee in strijd met het fair play beginsel heeft gehandeld, treft geen doel. Het enkele feit dat verweerder niet is ingegaan op de klachten die eiseres ervaart, leidt niet tot de conclusie dat verweerder in strijd met het beginsel van fair play heeft gehandeld.
5. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank zal bezien of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
6.1.
Bij e-mail van 25 maart 2020 heeft verweerder een aanvullend tandheelkundig advies (advies II) aan de rechtbank verzonden, nadat hij daartoe door de rechtbank in de gelegenheid is gesteld middels een informele lus. In advies II is het volgende opgenomen. Het in 2018 geplaatste vrij-eindigend bruggetje was niet verantwoord omdat eiseres in de onderkaak alle grote kiezen mist. Een plaatje was toen adequater. Daarnaast is de mondhygiëne van eiseres niet optimaal. Als de mondhygiëne niet goed is, kunnen met een implantaat ernstige problemen ontstaan. De artrose van eiseres is niet te beoordelen, omdat geen verklaring van een arts is bijgevoegd. In het geval van artrose is een plaatje echter een adequatere oplossing dan een implantaat. Om een implantaat schoon te houden is een fijne motoriek van de vingers noodzakelijk. Daarnaast is, gelet op de mondhygiëne van eiseres, het voordeel van een plaatje dat deze bij de meeste mensen goed vastzit en is uit te breiden wanneer in de toekomst tanden en kiezen verloren gaan. Een andere voorziening is dan niet noodzakelijk. Gelet op de artrose, de röntgenfoto’s en de tandheelkundige voorgeschiedenis, concludeert de tandheelkundig adviseur dan ook dat een plaatje een adequate voorziening is.
6.2.
De rechtbank ziet, gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen, geen reden om de tandheelkundig adviseur hierin niet te volgen. Eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht voor twijfel aan de juistheid en volledigheid van het advies II. De tandheelkundig adviseur heeft voldoende toegelicht hoe en op basis van welke gegevens zij tot haar conclusie is gekomen en is daarbij ingegaan op de door eiseres als gevolg van haar artrose ondervonden klachten. Voorts heeft eiseres geen medische informatie in het geding gebracht die doet twijfelen aan de tandheelkundige beoordeling. De enkele stelling dat het plaatje loszit en dat zij moeite heeft bij het indoen en uitnemen van het plaatje, is daarvoor onvoldoende. Dat eiseres niet door de tandheelkundig adviseur is gezien, leidt evenmin tot een ander oordeel.
7. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder met het advies II alsnog voldoende deugdelijk gemotiveerd en met de vereiste zorgvuldigheid aannemelijk heeft gemaakt dat het plaatsen van een plaatje de meest adequate oplossing is. De rechtbank zal daarom met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven.
8. Omdat het beroep gegrond is, dient verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskoten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 787,50 (0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- met een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 787,50.
Deze uitspraak is gedaan op 29 juli 2020 door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.