ECLI:NL:RBDHA:2020:8151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
20.10687
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, een Guineese nationaliteit, had op 9 februari 2020 een asielaanvraag ingediend in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 13 mei 2020 het bestreden besluit heeft genomen, waarin werd aangegeven dat Duitsland verantwoordelijk was voor de asielaanvraag. Eiser heeft aangevoerd dat hij op 25 maart 2020 om uitstel voor het indienen van een zienswijze heeft verzocht, maar dat hij geen bevestiging van de uitstelverlening heeft ontvangen. Verweerder heeft echter gesteld dat het uitstelverzoek op 15 april 2020 is ingewilligd en dat de termijn voor het indienen van de zienswijze is verlengd tot 28 april 2020.

De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. Hoewel er geen verzendbevestiging van de uitstelverlening is overgelegd, is niet aannemelijk dat eiser hierdoor in zijn belangen is geschaad. De rechtbank benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de gemachtigde was om bij het uitblijven van een bericht van verweerder om (nader) uitstel te verzoeken, wat niet is gebeurd. Bovendien heeft eiser tijdens het aanmeldgehoor zijn bezwaren tegen de overdracht naar Duitsland kenbaar kunnen maken.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10687

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. I.M. van Kuilenburg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. P.M.W. Jans)

Procesverloop

Bij besluit van 13 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en stelt de Guineese nationaliteit te bezitten. Eiser heeft op 9 februari 2020 een asielaanvraag in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] . Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft verweerder bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser voert aan dat hij verweerder op 25 maart 2020 heeft verzocht om uitstel voor het indienen van een zienswijze. Het was voor gemachtigde van eiser vanwege (de maatregelen die zijn getroffen als gevolg van de) coronacrisis moeilijk, dan wel onmogelijk om contact te krijgen met eiser. Eiser heeft de verlening van het verzochte uitstel niet ontvangen. Door geen rekening te houden met deze bijzondere omstandigheden is het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand gekomen.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig is genomen. Verweerder heeft het uitstelverzoek van eiser op 15 april 2020 ingewilligd en de termijn voor het indienen van de zienswijze verlengd tot 28 april 2020. Verweerder stelt dat de verzendbevestiging van de uitstelverlening weliswaar niet voorhanden is, maar dat dat niet wegneemt dat de gemachtigde van eiser te kennen heeft gegeven dat het verlengen van de termijn ook geen soelaas zou hebben geboden omdat overleg met eiser niet mogelijk was. Verder heeft verweerder gesteld dat niet is gebleken dat er geen contactmogelijkheden met eiser waren, aangezien dit niet door eiser is onderbouwd.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het bestreden besluit niet onzorgvuldig tot stand is gekomen. Gelet op het feit dat verweerder geen verzendbevestiging van de uitstelverlening voor het indienen van een zienswijze heeft overgelegd, kan niet worden aangenomen dat deze uitstelverlening door eiser is ontvangen. Desondanks is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat eiser hierdoor in zijn (processuele) belangen is geschaad.
6. De rechtbank overweegt dat om uitstel voor het indienen van de zienswijze is gevraagd, omdat gemachtigde van eiser het voornemen nog niet met eiser had kunnen bespreken. Het lag op de weg van gemachtigde om bij het uitblijven van een bericht van verweerder, dan wel bij het uitblijven van contact met eiser, (nader) uitstel te verzoeken. Dit heeft hij niet gedaan. In dit kader is eveneens van belang dat gemachtigde zelf heeft aangegeven dat het verlenen van uitstel voor het indienen van een zienswijze geen uitkomst zou hebben geboden. Overigens mag van gemachtigde worden verwacht dat, zelfs als hij niet in contact kan komen met eiser, er gereageerd kan worden op een uitgebracht voornemen. Eiser heeft tijdens het aanmeldgehoor Dublin [3] immers zijn bezwaren tegen een overdracht kenbaar kunnen maken, zodat gemachtigde van die bezwaren op de hoogte was.
7. De rechtbank erkent dat het leggen van contact door de uitbraak van het coronavirus wordt en werd bemoeilijkt, maar niet is gebleken dat dit in het geval van eiser en zijn gemachtigde in het geheel niet mogelijk was. De gemachtigde van eiser stelt herhaalde inspanningen te hebben ondernomen om eiser te spreken, maar dat heeft hij niet onderbouwd.
8. De rechtbank betrekt tevens bij haar oordeel dat het overleg tussen eiser en zijn gemachtigde inmiddels wel plaats heeft kunnen vinden, waardoor eiser beroepsgronden heeft kunnen indienen die zien op de inhoud van de zaak. Dit heeft hij niet gedaan, met uitzondering van de enkele stelling dat hij bij zijn bezwaren blijft zoals geuit in het aanmeldgehoor. Eiser heeft daarmee het gemotiveerde standpunt dat verweerder in het bestreden besluit heeft ingenomen onvoldoende betwist.
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.H. de Zeeuw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Verordening EU 2013/604
3.Gehouden op 15 februari 2020