ECLI:NL:RBDHA:2020:8134

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
26 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2147
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

Op 22 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de weigering van een WIA-uitkering aan eiseres, die sinds 1 januari 2015 werkzaam was als helpende in een verpleeghuis. Eiseres meldde zich op 7 maart 2016 ziek met psychische klachten en diende op 27 december 2017 een aanvraag voor een WIA-uitkering in. Het primaire besluit van 28 juni 2018, waarin de aanvraag werd afgewezen, werd door verweerder gehandhaafd in het bestreden besluit I. Eiseres ging in beroep, waarna verweerder op 18 oktober 2019 een gewijzigd besluit op bezwaar (bestreden besluit II) nam, waarin het bezwaar gedeeltelijk gegrond werd verklaard. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 9 januari 2020 geschorst en verweerder de gelegenheid gegeven om aanvullende informatie te verstrekken. De rechtbank concludeert dat eiseres geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit I, omdat dit besluit inmiddels is vervangen door bestreden besluit II. De rechtbank oordeelt dat de arbeidsdeskundige b&b voldoende heeft gemotiveerd dat de door hem geduide functies geschikt zijn voor eiseres, ondanks haar psychische en fysieke klachten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.312,50, en draagt verweerder op het betaalde griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2147

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: F.J. Latenstein).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Stichting Haaglanden Medisch Centrum, te Den Haag
(gemachtigde: mr. C.I. van Gent).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 19 februari 2019 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Hangende de beroepsprocedure heeft verweerder op 18 oktober 2019 een gewijzigd besluit op bezwaar (bestreden besluit II) genomen en het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en vergezeld van haar zoon en [begeleider] , begeleider. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld een reactie in te dienen op de in het proces-verbaal van de schorsing geformuleerde punten.
Bij brief van 22 januari 2020 heeft verweerder schriftelijk gereageerd.
Bij brief van 13 februari 2020 heeft eiseres schriftelijk gereageerd.
Bij brief van 18 februari 2020 heeft de derde-partij een zienswijze ingebracht.
Partijen hebben niet laten weten dat zij een nadere zitting wensen. De rechtbank heeft partijen daarna laten weten dat een andere rechter uitspraak zal gaan doen. Partijen hebben desgevraagd niet te kennen gegeven dan alsnog een behandeling van het beroep ter zitting te wensen.
Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was sinds 1 januari 2015 werkzaam als helpende verpleeghuis voor 36 uur per week voor Stichting Haaglanden Medisch Centrum. Zij heeft zich op
7 maart 2016 ziek gemeld met psychische klachten.
1.2
Eiseres heeft op 27 december 2017 een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
2. Verweerder heeft het primaire besluit bij bestreden besluit I gehandhaafd. In beroep is door verweerder geconstateerd dat een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (b&b) betrokken had moeten worden bij bestreden besluit I. Naar aanleiding van een hoorzitting heeft verweerder bij bestreden besluit II het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en bepaald dat ten onrechte geen loonsanctie aan de ex-werkgever van eiseres is opgelegd. Voor het overige is het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij betoogt dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat haar ex-werkgever voldoende re-integratie inspanningen heeft verricht. Ook stelt eiseres dat zij de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies niet kan verrichten. De primaire arbeidsdeskundige heeft de signaleringen in het Resultaat functiebeoordeling in haar ongedateerde aantekeningen van een toelichting voorzien. Hierin wordt slechts vermeld dat er geen beperkingen zijn dan wel dat een en ander past binnen de mogelijkheden van eiseres. Verweerder heeft nagelaten specifiek op de gronden van bezwaar in te gaan en blijft in algemeenheden hangen. Het bestreden besluit is daarom niet voldoende gemotiveerd.
4.1
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat het beroep van eiseres op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede betrekking heeft op bestreden besluit II, nu dit besluit niet geheel aan de bezwaren van eiseres tegemoetkomt.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres geen belang meer bij de beoordeling van haar beroep gericht tegen bestreden besluit I, nu dit besluit inmiddels is vervangen door bestreden besluit II. Het beroep tegen bestreden besluit I is daarom niet-ontvankelijk.
4.4
De rechtbank stelt vast dat met bestreden besluit II aan de bezwaren met betrekking tot de re-integratie inspanningen van de ex-werkgever van eiseres tegemoet is gekomen.
4.5
Aan de hand van de door de primaire verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 juni 2018 heeft de primaire arbeidsdeskundige functies geduid. Het gaat om de functies medewerker postverzorging (intern) (SBC-code 315140), samensteller kunststof- en rubberindustrie (SBC-code 271130), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (SBC-code 111180) en de als reserve geduide functies wikkelaar (nieuw en revisie) (SBC-code 267053) en inpakker (handmatig) (SBC-code 111190). De primaire arbeidsdeskundige stelt in de toelichtende aantekeningen dat er geen beperking geldt op de beoordelingspunten waarvoor een signalering is afgegeven in het Resultaat functiebeoordeling. Waar de normaalwaarde is aangegeven zonder toelichting, gelden geen beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek. De belasting in de geduide functies op deze beoordelingspunten past daarom binnen de mogelijkheden van eiseres.
4.6
De arbeidsdeskundige b&b heeft de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies opnieuw beoordeeld. Hij is tot de conclusie gekomen dat deze functies geschikt zijn voor eiseres. De arbeidsdeskundige b&b heeft in zijn rapport van 17 oktober 2019 toegelicht dat er bij eiseres nauwelijks beperkingen op fysiek gebied zijn vastgesteld, alleen ten aanzien van frequent zware lasten hanteren tijdens het werk. De fysieke belasting in de geduide functies is niet excessief. Het feit dat er bijvoorbeeld frequenter dan de normaalwaarde wordt gereikt of boven schouderhoogte wordt gewerkt, maakt de functie niet ongeschikt. Ter zitting is de toelichting ten aanzien van de signaleringen in het Resultaat functiebeoordeling van de primaire arbeidsdeskundige besproken. Omdat de gemachtigde van verweerder heeft toegegeven dat deze toelichting aan de magere kant is, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld een aanvullende toelichting van de arbeidsdeskundige b&b in te brengen.
4.7
Bij brief van 22 januari 2020 heeft verweerder een rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 22 januari 2020 overgelegd. Na te hebben overlegd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) stelt de arbeidsdeskundige b&b in dit rapport dat er bij eiseres in fysiek opzicht slechts sprake is van een lichte beperking. Eiseres is alleen beperkt geacht op beoordelingspunt 4.16 (frequent zware lasten hanteren tijdens het werk). De in de functie medewerker postverzorging (intern) voorkomende tilbelasting tot 20 kilogram acht de verzekeringsarts b&b toelaatbaar omdat de frequentie hiervan laag is. Ook de overige signaleringen in deze functie leiden volgens de verzekeringsarts b&b niet tot overschrijding van de belastbaarheid. Er is geen sprake van nek- en/of schouderproblemen. Signaleringen op de beoordelingspunten 4.17 (hoofdbewegingen maken) en 5.7 (boven schouderhoogte actief zijn) leveren geen problemen op zolang er geen sprake is van excessieve belasting. Dit geldt volgens de verzekeringsarts b&b evenzeer voor fysieke aspecten waarop in de overige geduide functies signalering optreedt. Bij afwezigheid van relevante fysieke beperkingen zijn de voorkomende (niet-excessieve) belastingen zonder meer toegestaan, aldus de arbeidsdeskundige b&b.
4.8
Eiseres stelt in haar brief van 13 februari 2020 dat de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 22 januari 2020 te algemeen blijft. Verweerder stelt dat een tilbelasting van 20 kilogram toelaatbaar is gelet op de lage frequentie. Echter wordt onvoldoende aangegeven hoe zich dit verhoudt tot de 15 kilogram die eiseres geacht wordt normaal gesproken te kunnen hanteren. Verder stelt eiseres dat de verzekeringsartsen niet hebben gekeken naar haar fysieke gesteldheid. Zij heeft een schouderoperatie ondergaan en is bij een orthopeed in behandeling voor slijtage aan haar knie. Eiseres heeft vanwege de psychische belasting rugklachten gekregen en is geopereerd aan haar galwegen. Zij begrijpt niet dat ondanks deze klachten bijna geen fysieke beperkingen zijn aangenomen. Voorts stelt zij dat haar psychische klachten onvoldoende zijn meegewogen door verweerder in de beoordeling van haar beperkingen.
4.9
De rechtbank ziet geen aanleiding om de beroepsgrond van eiseres dat de functies niet geschikt zijn, te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige b&b in zijn rapport van 22 januari 2020 samen met de eerder uitgebrachte arbeidskundige rapportages voldoende gemotiveerd waarom eiseres gezien haar mogelijkheden in staat wordt geacht de functies te verrichten. Voor het overige stelt de rechtbank vast dat verweerder in bestreden besluit I, nu vervangen door bestreden besluit II, op de arbeidskundige bezwaargronden gemotiveerd is ingegaan. Het ligt dan op de weg van eiseres om in beroep gemotiveerd te betogen waarom de reactie van verweerder op de bezwaargronden onjuist is en bestreden besluit II niet in stand kan blijven. Een dergelijke motivering van eiseres ontbreekt. Bij deze stand van zaken ziet de rechtbank in de verwijzing naar de in bezwaar aangevoerde gronden geen grond die tot vernietiging van bestreden besluit II kan leiden. Voor wat betreft hetgeen eiseres heeft aangevoerd in haar brief van 13 februari 2020 met betrekking tot de medische beoordeling is de rechtbank van oordeel dat deze gronden na de schorsing zijn ingebracht maar niet met medische informatie zijn onderbouwd en daarom geen aanleiding vormen voor de rechtbank om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen.
5. Met het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 22 januari 2020 heeft verweerder bestreden besluit II eerst in beroep van een toereikende motivering voorzien. De rechtbank ziet echter aanleiding om hieraan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb geen gevolgen te verbinden, nu niet aannemelijk is dat eiseres daardoor is benadeeld. Eiseres heeft in beroep namelijk voldoende gelegenheid gehad zich uit te laten over het nadere rapport van de arbeidsdeskundige b&b. De rechtbank zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
6. In het gegeven dat verweerder eerst na het instellen van beroep door eiseres bestreden besluit I heeft vervangen door bestreden besluit II, met de vastlegging dat ten onrechte geen loonsanctie is opgelegd aan de ex-werkgever van eiseres, en bestreden besluit II eerst in beroep van een toereikende motivering heeft voorzien, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht dan ook vastgesteld op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na de schorsing van het onderzoek, met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).
7. Voorts ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder op grond van het bepaalde in 8:74, tweede lid, van de Awb gehouden is het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen bestreden besluit II ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is op 22 juli 2020 gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.G. van Egeraat, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.