ECLI:NL:RBDHA:2020:809

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
C/09/583879 / KG RK 19-1579
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in belastingzaken wegens vermeende partijdigheid

Op 3 februari 2020 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan op het wrakingsverzoek van verzoekster, die in twee zaken beroep had ingesteld tegen een naheffingsaanslag en boetebeschikking motorrijtuigenbelasting. Verzoekster heeft de rechter gewraakt op het moment dat zij vernam dat deze rechter de zaken zou behandelen. De grond voor de wraking was de vermeende onpartijdigheid van de rechter, die eerder betrokken was bij andere zaken van verzoekster en haar dochter. Verzoekster stelde dat het gedrag van de rechter in die eerdere zaken haar het vertrouwen in zijn onpartijdigheid had ontnomen. De wrakingskamer oordeelde echter dat het optreden van een rechter in een andere procedure in het algemeen geen grond voor wraking vormt. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een gegronde wraking zouden rechtvaardigen. De eerdere wrakingsverzoeken waren bovendien afgewezen. De wrakingskamer wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de behandeling van de onderliggende zaken voortgezet zou worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/69
zaak- /rekestnummer: C/09/583879/ KG RK 19/1579
Beslissing van 3 februari 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. M.C.J.A. Huijgens,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
- de inspecteur van de Belastingdienst.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 16 november 2019;
- het schriftelijke verzoek tot uitstel van de behandeling van het wrakingsverzoek van 13 december 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 30 december 2019;
- de schriftelijke reactie van verzoekster van 13 januari 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 15 januari 2020;
- de schriftelijke reactie van verzoekster ontvangen op 17 januari 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoekster;
- mevrouw S.M. Nikolopoulos, tolk Engels;
- [dochter verzoekster] , dochter van verzoekster en tevens verzoekster in het wrakingsverzoek C/09/584780 KG RK 19/1652 jegens de rechter, dat gelijktijdig is behandeld.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen. De belanghebbende is zonder bericht niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers SGR 19/3665 en SGR 19/3667 tussen verzoekster en de inspecteur van de Belastingdienst. Beiden zaken hebben betrekking op een naheffingsaanslag en boetebeschikking motorrijtuigenbelasting van twee verschillende tijdvakken. In beide zaken is beroep ingesteld. Op enig moment is het verzoekster bekend geworden dat de rechter de zojuist genoemde zaken zou gaan behandelen en toen heeft verzoekster schriftelijk het wrakingsverzoek ingediend.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek en haar toelichting bij de mondelinge behandeling aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter onpartijdig en vooringenomen is, omdat hij eerder betrokken is geweest als rechter bij zaken die verzoekster en haar dochter aanhangig hebben gemaakt. Het gedrag van de rechter bij de behandeling van de eerdere zaken geven verzoekster aanleiding geen vertrouwen in de rechter te hebben. Verzoekster voert als onderbouwing hiervan voorbeelden aan en heeft de rechter al eerder gewraakt. Naar aanleiding van het standpunt van de rechter stelt verzoekster zich verder op het standpunt dat de rechter de problemen erkent en dat die problemen, volgens verzoekster, aanleiding zouden moeten geven om ook lopende zaken van haar niet meer te behandelen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wrakingskamer neemt als uitgangspunt dat in het algemeen geldt dat het optreden van een rechter in een andere procedure geen grond is voor wraking in een nieuwe procedure. Op basis van dit uitganspunt leidt de grond dat verzoekster geen vertrouwen in de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechter heeft door zijn optreden in andere procedures niet zonder meer tot een gegronde wraking. Dat verzoekster aanleiding zag om de rechter in de andere procedures te wraken maakt dat niet anders. De eerdere wrakingsverzoeken zijn overigens afgewezen. Verder zijn er door verzoekster geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd in de huidige procedure die naar het oordeel van de wrakingskamer een grond opleveren voor een gegronde wraking. Van bijzondere omstandigheden is voorts niet gebleken. Dat de rechter bij zijn teamleiding heeft verzocht om in het vervolg geen zaken meer van verzoekster te behandelen, maakt het oordeel van de wrakingskamer niet anders. Daarom wordt het verzoek tot wraking afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2.1 vermelde zaken wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat een afschrift van deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoekster;
• de belanghebbende;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.A. van Steen, mr. T.F. Hesselink en mr. S.M. Krans in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Beeck en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2020.
Deze beslissing is vastgesteld door de voorzitter en de griffier en bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter en de griffier.
de griffier de rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.