ECLI:NL:RBDHA:2020:808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
C/09/584780 / KG RK 19-1652
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in een bestuursrechtelijke procedure betreffende studieschuld

In deze zaak heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. M.C.J.A. Huijgens, rechter bij de Rechtbank Den Haag, naar aanleiding van een procedure over de vaststelling van het maandbedrag voor haar studieschuld. Verzoekster heeft de wraking ingediend op het moment dat zij vernam dat de rechter de zaak zou behandelen. Zij betoogt dat de rechter onpartijdig en vooringenomen is, omdat hij eerder betrokken is geweest bij andere zaken van haar en haar moeder. Verzoekster heeft voorbeelden aangevoerd van het gedrag van de rechter in die eerdere zaken, wat haar aanleiding geeft om geen vertrouwen in zijn onpartijdigheid te hebben.

De wrakingskamer heeft als uitgangspunt genomen dat het optreden van een rechter in een andere procedure in het algemeen geen grond voor wraking is in een nieuwe procedure. De wrakingskamer oordeelt dat de bezorgdheid van verzoekster over de onpartijdigheid van de rechter niet zonder meer leidt tot een gegronde wraking. Het eerdere wrakingsverzoek van verzoekster is namelijk afgewezen en er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een gegronde wraking zouden rechtvaardigen. De wrakingskamer concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maken.

Daarom heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de behandeling van de onderliggende procedure wordt voortgezet. De beslissing is openbaar uitgesproken op 3 februari 2020 door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit mr. J.A. van Steen, mr. T.F. Hesselink en mr. S.M. Krans, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Beeck.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2019/73
zaak- /rekestnummer: C/09/584780 / KG RK 19/1652
Beslissing van 3 februari 2020
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. M.C.J.A. Huijgens,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
- de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door [gemachtigde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 29 november 2019;
- het schriftelijke verzoek tot uitstel van de behandeling van het wrakingsverzoek van 13 december 2019;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 30 december 2019;
- de schriftelijke reactie van verzoekster van 13 januari 2020;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 15 januari 2020;
- de schriftelijke reactie van verzoekster ontvangen op 17 januari 2020.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoekster;
- mevrouw S.M. Nikolopoulos, tolk Engels;
- [moeder verzoekster] , moeder van verzoekster en tevens verzoekster in het wrakingsverzoek C/09/583879/ KG RK 19/1579 jegens de rechter, dat gelijktijdig is behandeld.
De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen. De vertegenwoordiger van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, [gemachtigde] , heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer SGR AWB 19/3196 tussen verzoeker en belanghebbende. In deze zaak is door verzoekster beroep ingesteld tegen het bericht van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), dat onder de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap valt, omtrent de vaststelling van het maandbedrag voor de studieschuld van verzoekster. Op enig moment is het verzoekster bekend geworden dat de rechter de zojuist genoemde zaak zou gaan behandelen en toen heeft verzoekster schriftelijk het wrakingsverzoek ingediend.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het schriftelijke verzoek en haar toelichting bij de mondelinge behandeling aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat de rechter onpartijdig en vooringenomen is, omdat hij eerder betrokken is geweest als rechter bij zaken die verzoekster en haar moeder aanhangig hebben gemaakt. Het gedrag van de rechter bij de behandeling van de eerdere zaken geven verzoekster aanleiding geen vertrouwen in de rechter te hebben. Verzoekster voert als onderbouwing hiervan voorbeelden aan en heeft de rechter al eerder gewraakt. Naar aanleiding van het standpunt van de rechter stelt verzoekster zich verder op het standpunt dat de rechter de problemen erkent en dat die problemen, volgens verzoekster, aanleiding zouden moeten geven om ook lopende zaken van haar niet meer te behandelen.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
De wrakingskamer neemt als uitgangspunt dat in het algemeen geldt dat het optreden van een rechter in een andere procedure geen grond is voor wraking in een nieuwe procedure. Op basis van dit uitganspunt leidt de grond dat verzoekster geen vertrouwen in de onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de rechter heeft door zijn optreden in andere procedures niet zonder meer tot een gegronde wraking. Dat verzoekster aanleiding zag om de rechter in een andere procedure te wraken maakt dat niet anders. Dit eerdere wrakingsverzoek is overigens afgewezen. Verder zijn er door verzoekster geen andere feiten of omstandigheden aangevoerd in de huidige procedure die naar het oordeel van de wrakingskamer een grond opleveren voor een gegronde wraking. Van bijzondere omstandigheden is voorts niet gebleken. Dat de rechter bij zijn teamleiding heeft verzocht om in het vervolg geen zaken meer van verzoekster te behandelen, maakt het oordeel van de wrakingskamer niet anders. Daarom wordt het verzoek tot wraking afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2.1 vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat een afschrift van deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt toegezonden aan:
• de verzoekster;
• de belanghebbende;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.A. van Steen, mr. T.F. Hesselink en mr. S.M. Krans in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. van Beeck en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2020.
Deze beslissing is vastgesteld door de voorzitter en de griffier en bij ontstentenis van de voorzitter ondertekend door de oudste rechter en de griffier.
de griffier de rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.