ECLI:NL:RBDHA:2020:8050
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2020 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkheid van een asielaanvraag. Eisers, een moeder en haar minderjarige kind, hadden een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het bestreden besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, gedateerd 21 januari 2020, hield in dat de aanvraag niet in behandeling werd genomen. Tijdens de zitting, die via Skype plaatsvond, zijn eisers niet verschenen, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse autoriteiten op 19 februari 2020 de Italiaanse autoriteiten hebben geïnformeerd dat eisers met onbekende bestemming zijn vertrokken. Dit leidde de staatssecretaris tot de conclusie dat eisers geen procesbelang meer hadden bij hun asielaanvraag, wat de rechtbank heeft overgenomen. De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat eisers in beginsel geen prijs meer stellen op de bescherming die zij aanvankelijk zochten, tenzij zij contact onderhouden met hun gemachtigde over de procedure. Aangezien dit niet is gebleken, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak is openbaar gemaakt en eisers zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking van het proces-verbaal. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, gezien de niet-ontvankelijkheid van het beroep.