ECLI:NL:RBDHA:2020:8049
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek met onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juni 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eisers om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eisers, een moeder en haar minderjarige kind, hebben tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld, omdat hun aanvraag niet in behandeling was genomen. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eisers met onbekende bestemming zijn vertrokken en mogelijk in Frankrijk verblijven.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de Nederlandse autoriteiten op 10 december 2019 zijn geïnformeerd dat eisers zijn vertrokken. Tevens is gebleken dat eisers op 8 december 2019 Frankrijk zijn ingereisd en daar asiel hebben aangevraagd. De staatssecretaris heeft het verzoek van de Franse autoriteiten om terugname van eisers op 12 januari 2020 afgewezen. Hierdoor heeft de staatssecretaris ter zitting het standpunt ingenomen dat eisers geen procesbelang meer hebben bij de beoordeling van hun asielaanvraag in Nederland.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat eisers verantwoordelijk zijn voor het onderhouden van contact met hun gemachtigde over de procedure. Aangezien er geen bewijs is dat eisers dit contact hebben onderhouden, heeft de rechtbank geconcludeerd dat zij geen belang hebben bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen de mondelinge uitspraak. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier R. Kroes.