7.2.De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de verwijzing naar de resultaten van het onderzoek van TOELT, zoals neergelegd in het bij het voornemen gevoegde bijlage, niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in beginsel zal worden toegelaten tot Egypte. Immers, uit de bij het voornemen gevoegde bijlage blijkt niet dat de informatie op grond waarvan verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser zal worden toegelaten afkomstig is uit algemene bronnen, zoals Egyptische wet- en regelgeving. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder in de bestreden besluitvorming niet het standpunt heeft ingenomen dat op basis van de verklaringen van eiser aannemelijk is dat hij tot Egypte zal worden toegelaten. Gelet op het voormelde kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
2 zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid en vierde lid, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3 zoals bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Vw.
r.o. 5.2.
8. Uit het voorgaande volgt reeds dat het beroep gegrond is. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder moet onderzoeken of eiser in beginsel zal worden toegelaten tot Egypte. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat gelet op het te verrichten onderzoek geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder binnen zes weken na heden een nieuwe beslissing zal moeten nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en geoordeeld.
Ten aanzien van eiseres c.s.
10. Bij het ten aanzien van eiseres en de minderjarige kinderen genomen bestreden besluit heeft verweerder opnieuw beslist op de opvolgende aanvraag van eiseres en de minderjarige kinderen.
Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft deze afwijzing mede doen steunen op het standpunt dat aannemelijk is dat eiser zal worden toegelaten tot Egypte.
Verder heeft verweerder aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de door eiseres gestelde (eer gerelateerde) familieproblemen in Egypte en de gestelde poging tot ontvoering van een zoon van eiseres ongeloofwaardig zijn.
11. Eiseres heeft aangevoerd dat de problemen in Egypte wel geloofwaardig zijn.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet ten onrechte heeft gesteld dat de gestelde (eer gerelateerde) familieproblemen in Egypte niet geloofwaardig zijn. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat eiseres in haar eerste procedure niets over deze gestelde problemen naar voren heeft gebracht en dat zij daarvoor geen toereikende verklaring heeft gegeven. Ook heeft verweerder aan eiseres
mogen tegenwerpen dat volgens haar eigen verklaringen de gestelde mishandeling van haar door haar neef in Egypte zou hebben plaatsgevonden nadat zij volgens haar eigen verklaringen Egypte reeds had verlaten. Verder heeft verweerder ongeloofwaardig mogen achten dat het letsel van eiseres dat zij naar eigen zeggen door de gestelde mishandeling heeft opgelopen en die volgens haar zichtbaar zijn op de door haar overgelegde, niet gedateerde foto’s, niet zou worden opgemerkt door eiser.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet ten onrechte heeft gesteld dat de gestelde poging tot ontvoering van een zoon van eiseres ongeloofwaardig is. In dit verband heeft verweerder aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij heeft verklaard dat haar zoon [minderjarige 1] werd meegenomen, terwijl eiser heeft verklaard dat zoon [minderjarige 2] werd meegenomen. Met de enkele stelling dat de problemen in Egypte wel geloofwaardig zijn, heeft eiseres voorts niet duidelijk gemaakt op welke punten de motivering van verweerder onvolledig of onjuist is. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiseres heeft, met verwijzing naar de beroepsgronden die in de zaak van eiser zijn ingediend, aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zal worden toegelaten tot Egypte.
14. Gelet op wat onder 7. tot en met 7.2. staat, slaagt deze beroepsgrond. Aan het ten aanzien van eiseres en de minderjarige kinderen genomen bestreden kleeft een motiveringsgebrek.
15. Uit het voorgaande volgt reeds dat het beroep gegrond is. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder moet onderzoeken of eiser in beginsel zal worden toegelaten tot Egypte. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat gelet op het te verrichten onderzoek geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder binnen zes weken na heden een nieuwe beslissing zal moeten nemen op de asielaanvraag van eiseres en haar kinderen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en geoordeeld.
Proceskosten
17. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken. De rechtbank is van oordeel dat de zaken van eiseres met elkaar samenhangen. Er is daarom sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelt op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift van eiser, 1 punt voor het indienden van het beroepschrift van eiseres c.s., 1 punt voor het verschijnen ter zitting in de zaak van eiser en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in de zaak van eiseres c.s. met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1, gedeeld door 2).