ECLI:NL:RBDHA:2020:7994

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.11430 en NL20.11434
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot Egypte van Syrische asielzoekers en motiveringsgebrek bij afwijzing asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de aanvragen van een Syrische eiser en zijn Egyptische echtgenote, samen met hun minderjarige kinderen, tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvragen op 26 mei 2020 zijn afgewezen als kennelijk ongegrond. De eisers hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij werden bijgestaan door hun gemachtigde, mr. J.M. Walls. De verweerder werd vertegenwoordigd door mr. L. Verhaag. Tijdens de zitting op 9 juli 2020 is de zaak gevoegd behandeld met andere aanverwante zaken.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de Staatssecretaris heeft gesteld dat Egypte een veilig derde land is voor de eiser, en dat hij daar zou worden toegelaten. De rechtbank oordeelt echter dat de motivering van de Staatssecretaris onvoldoende is, omdat de informatie waarop deze conclusie is gebaseerd niet afkomstig is uit algemene bronnen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat de eiser daadwerkelijk zal worden toegelaten tot Egypte, en dat er een motiveringsgebrek kleeft aan het bestreden besluit.

De rechtbank heeft daarom het bestreden besluit vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van de eiser, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eisers, tot een bedrag van € 1.050,-, voor rekening van de verweerder gesteld. Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, en is bekendgemaakt op 17 juli 2020.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL20.11430 en NL20.11434

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen:

[eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. L. Verhaag)

en in de zaak tussen:

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer] ,

mede ten behoeve van de minderjarige kinderen:
[minderjarige 1]V-nummer [V-nummer]
, [minderjarige 2], V-nummer [V-nummer] en
[minderjarige 3], V-nummer [V-nummer] (gemachtigde: mr. J.M. Walls),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. L. Verhaag).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 26 mei 2020 (bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de door eisers ingediende
verzoeken, geregistreerde onder de zaaknummers NL20.11431 respectievelijk NL20.11435, plaatsgevonden op 9 juli 2020. De zaken van eisers zijn gevoegd behandeld.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen de heer
A. Baban. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is geboren op [1985] en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser was gehuwd met eiseres, geboren op [1985] en met de Egyptische nationaliteit.
Uit dit huwelijk zijn drie kinderen geboren, te weten [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , en [minderjarige 3] .
1.2.
Op 13 juli 2018 hebben eiser en eiseres, mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen, de onderhavige opvolgende asielaanvragen ingediend.
1.3.
Bij besluit van 3 april 2019 heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser afgewezen omdat eiser als echtgenoot van eiseres zal worden toegelaten tot Egypte.
1.4.
Bij besluit van 3 april 2019 heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiseres afgewezen.
1.5.
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 mei 2019 is de echtscheiding tussen eiser en eiseres uitgesproken.
1.6.
Bij uitspraak van 5 juni 2019
1heeft deze rechtbank, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, het door eiser tegen het ten aanzien van hem genomen besluit van 3 april 2019 ingestelde beroep gegrond verklaard en geoordeeld dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiser als ex-echtgenoot van eiseres zal worden toegelaten tot Egypte. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zijn stelling dat eiser zich in ieder geval in Egypte bij zijn kinderen zou kunnen vestigen niet concreet heeft onderzocht.
Voorts heeft de rechtbank het door eiseres tegen het ten aanzien van haar genomen besluit van 3 april 2019 ingestelde beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres.
Ten aanzien van eiser
2. Bij het ten aanzien van eiser genomen bestreden besluit heeft verweerder opnieuw beslist op de opvolgende aanvraag van eiser.
3. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat verweerder in het in het bestreden besluit ingelaste voornemen het kopje ‘Egypte vestigingsalternatief’ heeft opgenomen. Dit zou kunnen suggereren dat verweerder zou hebben getoetst of eiser zich onder de bescherming
1. Zaaknummers NL19.7975 en NL19.7977.
kan stellen van een ander land waar hij zich op zijn nationaliteit kan beroepen
2.
De rechtbank stelt vast dat uit de inhoud van het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen blijkt dat verweerder heeft getoetst of Egypte ten aanzien van eiser als veilig derde land3 moet worden aangemerkt.
4. Verweerder vindt dat Egypte voor eiser een veilig derde land is. In dit verband heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser een zodanige band heeft met Egypte dat het voor hem redelijk zou zijn om naar dat land te gaan. Ook heeft verweerder in dit verband verwezen naar een onderzoek uitgevoerd door een senior-landspecialist van de afdeling Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT). De resultaten van dit onderzoek heeft verweerder neergelegd in een bij het voornemen gevoegde bijlage. Kort gezegd volgt volgens verweerder uit dit onderzoek dat eiser zal worden toegelaten tot Egypte omdat hij zich bij zijn kinderen kan vestigen, die van rechtswege de Egyptische nationaliteit hebben. Verweerder heeft zich met verwijzing naar de inhoud van vorenbedoelde bijlage op het standpunt gesteld dat aannemelijk is dat eiser zal worden toegelaten tot Egypte.
5. Ter zitting heeft verweerder naar aanleiding van vragen van de rechtbank toegelicht dat, anders dan in het bestreden besluit staat, vorenbedoelde bijlage niet kan worden aangemerkt als een deskundigenbericht.
6. De meest verstrekkende beroepsgrond van eiser is dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zal worden toegelaten tot Egypte.
7. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond slaagt en overweegt daartoe het volgende.
7.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)4 moet verweerder, indien hij tegenwerpt dat een land voor de vreemdeling een veilig derde land is, onder meer aannemelijk maken dat die vreemdeling wordt toegelaten tot dat land en dient hij hiertoe aan de hand van informatie uit algemene bronnen, of op basis van de verklaringen van die vreemdeling, redenen aan te dragen waarom toegang in beginsel mogelijk moet zijn. Verder volgt uit deze jurisprudentie dat het vervolgens aan de vreemdeling is om aan te tonen dat de door verweerder geschetste mogelijkheden om toegang te krijgen tot dat land, in zijn geval niet aanwezig zijn.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de verwijzing naar de resultaten van het onderzoek van TOELT, zoals neergelegd in het bij het voornemen gevoegde bijlage, niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in beginsel zal worden toegelaten tot Egypte. Immers, uit de bij het voornemen gevoegde bijlage blijkt niet dat de informatie op grond waarvan verweerder zich op het standpunt stelt dat eiser zal worden toegelaten afkomstig is uit algemene bronnen, zoals Egyptische wet- en regelgeving. Voorts stelt de rechtbank vast dat verweerder in de bestreden besluitvorming niet het standpunt heeft ingenomen dat op basis van de verklaringen van eiser aannemelijk is dat hij tot Egypte zal worden toegelaten. Gelet op het voormelde kleeft aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek.
2 zoals bedoeld in artikel 31, eerste lid en vierde lid, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
3 zoals bedoeld in artikel 30a, eerste lid, onder c, van de Vw.
4 Zie onder meer de uitspraak van de ABRvS van 13 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3380,
r.o. 5.2.
8. Uit het voorgaande volgt reeds dat het beroep gegrond is. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder moet onderzoeken of eiser in beginsel zal worden toegelaten tot Egypte. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat gelet op het te verrichten onderzoek geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder binnen zes weken na heden een nieuwe beslissing zal moeten nemen op de asielaanvraag van eiser met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en geoordeeld.
Ten aanzien van eiseres c.s.
10. Bij het ten aanzien van eiseres en de minderjarige kinderen genomen bestreden besluit heeft verweerder opnieuw beslist op de opvolgende aanvraag van eiseres en de minderjarige kinderen.
Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond en heeft deze afwijzing mede doen steunen op het standpunt dat aannemelijk is dat eiser zal worden toegelaten tot Egypte.
Verder heeft verweerder aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat de door eiseres gestelde (eer gerelateerde) familieproblemen in Egypte en de gestelde poging tot ontvoering van een zoon van eiseres ongeloofwaardig zijn.
11. Eiseres heeft aangevoerd dat de problemen in Egypte wel geloofwaardig zijn.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet ten onrechte heeft gesteld dat de gestelde (eer gerelateerde) familieproblemen in Egypte niet geloofwaardig zijn. Verweerder heeft hierbij van belang mogen achten dat eiseres in haar eerste procedure niets over deze gestelde problemen naar voren heeft gebracht en dat zij daarvoor geen toereikende verklaring heeft gegeven. Ook heeft verweerder aan eiseres
mogen tegenwerpen dat volgens haar eigen verklaringen de gestelde mishandeling van haar door haar neef in Egypte zou hebben plaatsgevonden nadat zij volgens haar eigen verklaringen Egypte reeds had verlaten. Verder heeft verweerder ongeloofwaardig mogen achten dat het letsel van eiseres dat zij naar eigen zeggen door de gestelde mishandeling heeft opgelopen en die volgens haar zichtbaar zijn op de door haar overgelegde, niet gedateerde foto’s, niet zou worden opgemerkt door eiser.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit niet ten onrechte heeft gesteld dat de gestelde poging tot ontvoering van een zoon van eiseres ongeloofwaardig is. In dit verband heeft verweerder aan eiseres mogen tegenwerpen dat zij heeft verklaard dat haar zoon [minderjarige 1] werd meegenomen, terwijl eiser heeft verklaard dat zoon [minderjarige 2] werd meegenomen. Met de enkele stelling dat de problemen in Egypte wel geloofwaardig zijn, heeft eiseres voorts niet duidelijk gemaakt op welke punten de motivering van verweerder onvolledig of onjuist is. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiseres heeft, met verwijzing naar de beroepsgronden die in de zaak van eiser zijn ingediend, aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zal worden toegelaten tot Egypte.
14. Gelet op wat onder 7. tot en met 7.2. staat, slaagt deze beroepsgrond. Aan het ten aanzien van eiseres en de minderjarige kinderen genomen bestreden kleeft een motiveringsgebrek.
15. Uit het voorgaande volgt reeds dat het beroep gegrond is. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
16. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder moet onderzoeken of eiser in beginsel zal worden toegelaten tot Egypte. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat gelet op het te verrichten onderzoek geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en bepaalt dat verweerder binnen zes weken na heden een nieuwe beslissing zal moeten nemen op de asielaanvraag van eiseres en haar kinderen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen en geoordeeld.
Proceskosten
17. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eisers redelijkerwijs hebben moeten maken. De rechtbank is van oordeel dat de zaken van eiseres met elkaar samenhangen. Er is daarom sprake van samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelt op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift van eiser, 1 punt voor het indienden van het beroepschrift van eiseres c.s., 1 punt voor het verschijnen ter zitting in de zaak van eiser en 1 punt voor het verschijnen ter zitting in de zaak van eiseres c.s. met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1, gedeeld door 2).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart de beroepen gegrond;
 vernietigt de bestreden besluiten;
 draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van het uploaden van deze uitspraak in de digitale dossiers nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Ramsaroep, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
17 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.