ECLI:NL:RBDHA:2020:7988

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
NL19.28706
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van verblijfsvergunningen en motiveringsgebrek ten aanzien van veilig derde land Armenië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die van Syrische nationaliteit is, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de verblijfsvergunning van de eiser voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 12 april 2013, evenals de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd met terugwerkende kracht tot 12 april 2018. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom Armenië als veilig derde land kan worden aangemerkt, wat heeft geleid tot een motiveringsgebrek. De rechtbank heeft het beroep van de eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De staatssecretaris is opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen van de rechtbank. De rechtbank heeft ook de proceskosten van de eiser vastgesteld op € 1.050,- en deze kosten moeten door de staatssecretaris worden vergoed aan de rechtsbijstandverlener. De uitspraak is gedaan in het kader van bestuursrecht en betreft de intrekking van verblijfsvergunningen op basis van de Vreemdelingenwet 2000.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.28706

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. A.W. Eikelboom),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

ProcesverloopBij besluit van 30 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 12 april 2013. Voorts is de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 12 april 2018. Aan eiser worden geen reguliere verblijfsvergunningen verleend. Tevens dient eiser Nederland onmiddellijk te verlaten en wordt hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
Eiser heeft op 12 april 2013 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 18 april 2013 heeft verweerder aan eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van 12 april 2013. De reden voor verlening van de verblijfsvergunning was de aannemelijk geachte vrees van eiser bij terugkeer naar Syrië.
1.1
Eiser heeft naar voren gebracht dat hij op 18 augustus 2019 voor de Armeens Orthodoxe kerk is getrouwd met [naam echtgenote] , van Armeense nationaliteit. Op 30 september 2019 zijn zij wettelijk gehuwd in de gemeente Nijkerk, de woonplaats van zijn echtgenote.
1.2
Verweerder brengt naar voren dat uit een visum-onderzoek in Vision is gebleken dat aan eiser op 20 februari 2013 en Grieks visum is verstrekt in een Armeens paspoort. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder op 30 november 2016 het voornemen kenbaar gemaakt tot intrekking van de asielvergunning voor bepaalde tijd, alsmede een voornemen om aan eiser een inreisverbod op te leggen.
1.3
Na het vragen van uitstel op 11 januari 2017, heeft eiser op 15 november 2018 hierop zijn zienswijze gegeven. Eiser is voorafgaand aan het bestreden besluit op 2 oktober 2018 gehoord.
1.4
Op 15 maart 2018 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Bij brief van 5 april 2019 heeft de gemachtigde van eiser terwijl de intrekkingsprocedure liep, verzocht om verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (onder voorbehoud). Bij brief van 13 juni 2019 heeft verweerder eiser, voor zover relevant, het volgende meegedeeld:
“Op dit moment is de IND nog steeds voornemens om de verblijfsvergunning van uw cliënt in te trekken. De aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd wordt derhalve onder voorbehoud ingewilligd, ervan uitgaande dat uw cliënt aan de gebruikelijke voorwaarden voldoet. U heeft hier eerder toestemming voor verleend. Genoemd voorbehoud houdt in dat de intrekkingsprocedure doorloopt en dat ook de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd daarbij betrokken wordt. De verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd kan in beginsel dus weer ingetrokken worden.”
1.5
Bij besluit van 24 juni 2019 heeft verweerder de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met ingang van 12 april 2018 verleend. Op 25 juli 2019 is het voornemen kenbaar gemaakt tot intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Eiser heeft hierna geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze.
2. Verweerder heeft de verblijfsvergunningen van eiser ingetrokken op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 35, eerste lid aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw).
2.1
Verweerder heeft zich daarbij samengevat op het standpunt gesteld dat eiser bij zijn asielaanvraag heeft aangegeven dat hij uit de plaats [plaatsnaam] , in Syrië komt, dat hij daar heeft gewoond tot aan zijn vertrek op 21 februari 2013 en dat hij van Syrische nationaliteit is. Eiser heeft zijn identiteit en herkomst ten tijde van zijn asielaanvraag uitsluitend onderbouwd met op zijn naam gestelde Syrische documenten en heeft ontkend dat hij in het bezit was van een paspoort. Na onderzoek is gebleken dat eiser een Grieks visum heeft aangevraagd en gekregen in een Armeens paspoort met nummer [paspoortnummer] op naam [eiser] , geboren op [geboortedatum] in Syrië, van Armeense nationaliteit.
Eiser heeft in zijn zienswijze erkend dat hij onjuiste gegevens heeft afgegeven over de door hem afgelegde reisroute. Dit blijkt ook uit vergelijking tussen het asielgehoor en het intrekkingsgehoor. Eiser heeft twee maanden in Armenië verbleven en is niet per vrachtwagen van Turkije naar Nederland gereisd maar per vliegtuig van Athene naar Nederland. De verklaringen van eiser in het intrekkingsgehoor in ogenschouw genomen, kunnen de problemen die voor hem de directe aanleiding waren voor zijn vertrek uit Syrië niet hebben plaatsgevonden op de manier waarop hij dat eerder heeft verklaard. Dit omdat hij op dat moment niet in Syrië was, maar in Armenië. Ten tijde van de asielaanvraag had eiser naast de Syrische ook de Armeense nationaliteit. Indien de Armeense nationaliteit van eiser ten tijde van zijn asielaanvraag bekend was, had verweerder de asielaanvraag afgewezen omdat Armenië kon gelden als een veilig land van herkomst. In het onderhavige geval dient dus primair getoetst te worden aan Armenië als zijnde veilig land van herkomst, aldus verweerder in het bestreden besluit.
Verweerder wijst er op dat eiser heeft verklaard dat hij niet langer in het bezit is van de Armeense nationaliteit en dat hij ter onderbouwing een verklaring heeft overgelegd van de politie van Republiek Armenië van 25 april 2017, ondertekend door [naam hoofd] , Hoofd van de Dienst Pasporten en Visa van de Republiek Armenië. Hierin staat dat eiser vanaf 12 april 2017 de Armeense nationaliteit niet meer heeft. Indien hiervan moet worden uitgegaan, stelt verweerder zich subsidiair op het standpunt dat Armenië tevens dient te worden aangemerkt als een veilig derde land, omdat eiser de Armeense nationaliteit wel heeft gehad en zijn echtgenote de Armeense nationaliteit heeft. Uit de door eiser aangevoerde informatie en het Algemeen Ambtsbericht van Armenië van april 2016 blijkt niet dat Armenië niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst en veilig derde land.
Ter zitting heeft verweerder in aanvulling op het bestreden besluit aangegeven dat in dit geval nooit sprake kon zijn van een veilig land van herkomst omdat destijds (2013) de Procedurerichtlijn nog niet gold. Dit standpunt in het bestreden besluit heeft verweerder dus laten vallen. Voorts heeft verweerder aangegeven dat er verschillende perioden zijn waarover een toets dient plaats te vinden. Dit betreft de periode voordat eiser op 12 april 2017 afstand zou hebben gedaan van zijn Armeense nationaliteit en de periode daarna. In de periode vóór 12 april 2017 kan Armenië niet worden aangemerkt als een ‘veilig derde land’, maar met betrekking tot die periode is er gewoon sprake van een ‘veilig land’ omdat eiser de Armeense nationaliteit had en geen risico liep op ernstige schade zoals bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. In de periode na 12 april 2017 kan wel worden uitgegaan van Armenië als een ‘een veilig derde land’.
Verweerder acht de intrekking van de verblijfsvergunningen ook niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), omdat zijn echtgenote niet in het bezit is van een verblijfsvergunning (deze is ingetrokken). Ook is geen sprake van inmenging in het privéleven.
2.2
Eiser voert allereerst aan dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht en onvoldoende daadkrachtig heeft gemotiveerd waarom Armenië als veilig (derde) land kan worden aangemerkt.
2.3
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser in Syrië is geboren, dat hij daarvanuit is gevlucht en op doorreis twee maanden in Armenië heeft verbleven.
Uit artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, respectievelijk artikel 35, eerste lid aanhef en onder a, van de Vw, volgt dat die vergunningen kunnen worden ingetrokken indien:
a. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
2.4
De rechtbank overweegt dat het gezien de bovenstaande wettelijke bepaling en de zeer ingrijpende gevolgen voor eiser van de onderhavige intrekkingen, op de weg van verweerder lag om draagkrachtig te motiveren of en waarom het verstrekken van de onjuiste gegevens destijds tot de afwijzing van de asielaanvragen zou hebben geleid. Verweerder heeft ter zitting erkend dat het bestreden besluit op dat punt een juiste motivering ontbeert. Met de enkele stelling dat Armenië in de periode vóór 12 april 2017 aangemerkt kan worden als een ‘veilig land’, heeft verweerder dit motiveringsgebrek volgens de rechtbank niet hersteld. Verweerder had hierbij de toen geldende wetgeving en de landeninformatie van dat moment moeten betrekken. Nu hij dit heeft nagelaten, is reeds hierom sprake van een motiveringsgebrek en is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is derhalve gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
2.5
De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat verweerder een nieuwe beoordeling dient te maken. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
2.6
Nu het beroep reeds gegrond is, het hele bestreden besluit wordt vernietigd en een nieuw besluit over de verblijfsvergunning bepaalde tijd gevolgen kan hebben voor de rechtmatigheid van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
3. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is gedaan op:
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak nog niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.