ECLI:NL:RBDHA:2020:7959
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Duitsland en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Nigeriaanse vrouw, samen met haar minderjarige kind een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat Duitsland zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat de opvangvoorzieningen daar niet voldoen aan de vereisten van de Opvangrichtlijn.
De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld, waaronder haar claim dat zij en haar kinderen bijzonder kwetsbaar zijn en dat de overdracht aan Duitsland zou leiden tot een onevenredige hardheid. De rechtbank oordeelt dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat Duitsland niet aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank stelt vast dat verweerder, de Staatssecretaris, zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Duitsland de asielaanvraag in overeenstemming met de geldende richtlijnen zal behandelen. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is, omdat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de verantwoordelijkheden van Duitsland onder de Dublinverordening.
De uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Eiseres kan binnen een week na bekendmaking van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.