ECLI:NL:RBDHA:2020:7949

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.4273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft eiseres op 17 februari 2020 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel, ingediend op 18 mei 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft op 5 juni 2020 de aanvraag ingewilligd, maar eiseres had eerder al een ingebrekestelling gedaan op 29 januari 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in de Vreemdelingenwet, was overschreden. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft ook overwogen dat de coronamaatregelen geen invloed hebben op de geldigheid van de ingebrekestelling en dat de termijn voor het nemen van een besluit inmiddels was verstreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder een dwangsom van € 1.442,- heeft verbeurd wegens het niet tijdig beslissen. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten van € 262,50. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.L.L. van den Akker, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.4273

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] eiseres

zaaknummer: [#]
(gemachtigde: mr. R.J. Portegies),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 17 februari 2020 beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van 18 mei 2019.
Verweerder heeft op 15 mei 2020 een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 5 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres ingewilligd.
Verweerder heeft op 9 juni 2020 een aanvullend verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 18 juni 2020 aanvullende gronden van beroep ingediend en heeft op 3 augustus 2020 de rechtbank verzocht wat de stand van zaken is.
De rechtbank heeft de zaak enige tijd aangehouden omdat besluitvorming niet kon plaatsvinden door omstandigheden die samenhangen met de coronamaatregelen. Na versoepeling van de coronamaatregelen heeft de rechtbank de behandeling van de zaak hervat. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn organisatie aan te passen aan de maatregelen die thans nog gelden.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
3. Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
4. In artikel 6:20, derde lid, van de Awb is bepaald dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking heeft op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan beroep tegemoet komt.
In het vijfde lid is bepaald dat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit alsnog gegrond kan worden verklaard, indien de indiener van het beroepschrift daarbij belang heeft.
5. Ingevolge artikel 4:13, eerste lid, van de Awb dient een beschikking te worden gegeven binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn.
6. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
7. In artikel 4:19, eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de beschikking op de aanvraag mede betrekking heeft op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
8. Eiseres heeft op 18 mei 2019 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Op grond van artikel 42, eerste lid, Vw had verweerder uiterlijk op 17 november 2019 op de aanvraag moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat deze beslistermijn is verstreken. Bij brief van 29 januari 2020 heeft eiseres verweerder meegedeeld dat hij in gebreke is.
9. De rechtbank stelt vast dat sprake is van een geldige ingebrekestelling en dat het beroep terecht is ingesteld. Het beroep is kennelijk gegrond. Omdat inmiddels is beslist op de asielaanvraag hoeft geen toepassing te worden gegeven aan het bepaalde in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
10. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank indien het beroep gegrond is desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast. Eiseres heeft in haar aanvullende gronden van beroep verzocht de verbeurde dwangsom vast te stellen. De rechtbank stelt vast dat verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat over de periode van 16 maart 2020 tot 3 juni 2020 geen dwangsom wordt berekend als gevolg van de maatregelen die het kabinet heeft genomen om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. In zoverre is er nog belang bij beoordeling van het onderhavige beroep.
11. In artikel 4:17, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing. Ingevolge het tweede lid bedraagt de dwangsom de eerste veertien dagen € 23 per dag, de daarop volgende veertien dagen € 35 per dag en de overige dagen € 45 per dag. Ingevolge het derde lid is de eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
12. In artikel 4:18 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid van de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was.
13. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft in zijn uitspraak van 3 juli 2020 [1] overwogen dat wegens het uitbreken van de coronapandemie en de plotselinge maatregelen die zijn getroffen om de verspreiding van het coronavirus in te perken, voor de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 sprake was van een situatie waarin verweerder niet bij machte was om een besluit te kunnen nemen op de asielaanvraag. De rechtbank volgt zittingsplaats Arnhem in dit standpunt. Dit laat echter onverlet dat de ingebrekestelling dateert van 29 januari 2020, dat niet binnen twee weken nadien een besluit is genomen op de aanvraag en dat inmiddels – ook als de periode van 16 maart 2020 tot 16 mei 2020 buiten beschouwing wordt gelaten – op het moment van het bestreden besluit meer dan 42 dagen zijn verstreken. Ook de termijn van artikel 4:18 van de Awb is inmiddels verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd.
14. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- stelt vast dat verweerder als gevolg van het niet tijdig beslissen op de aanvraag een
dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.442,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.L.L. van den Akker, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.