ECLI:NL:RBDHA:2020:7948

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
7860219 RL EXPL 19-14508
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klokkenluiderszaak over vermeende benadeling door werkgever na melding van misstanden

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de vordering van [eiser], die stelt dat hij door zijn werkgever, de Nederlandse Organisatie voor Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO), is benadeeld na het doen van een melding van misstanden. De melding vond plaats op 27 april 2016, waarna [eiser] op 30 mei 2016 arbeidsongeschikt raakte. De kantonrechter oordeelt dat TNO voldoende zorgvuldige maatregelen heeft genomen om [eiser] te beschermen tegen benadeling. De rechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat TNO [eiser] actief heeft benadeeld en dat het causaal verband tussen de melding en de benadeling niet is aangetoond. De vordering van [eiser] wordt afgewezen, en TNO wordt in het gelijk gesteld wat betreft de zorgvuldigheid van hun handelen. In reconventie vordert TNO een verklaring voor recht dat [eiser] verwijtbaar heeft gehandeld door vertrouwelijke informatie te delen met externe partijen, wat de kantonrechter bevestigt. TNO krijgt gelijk in de vordering om [eiser] te verplichten een bepaalde tekst van zijn website te verwijderen, omdat deze onjuistheden bevat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
RvV/d
Zaak-/rolnummer: 7860219 RL EXPL 19-14508
28 juli 2020
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser] ,wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. P.H. Mahieu (STV Mahieu advocaten),
tegen
De publiekrechtelijke Rechtspersoon: Rechtspersoon met Wettelijke Taak (TWT) Nederlandse Organisatie voor Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek TNO,zetelende te Den Haag,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.M. van Slooten (Stibbe).
Partijen worden aangeduid als “ [eiser] ” en “TNO”.

1.Het procesverloop

1.1.
De kantonrechter heeft in deze zaak acht geslagen op de volgende stukken:
- de dagvaarding van 13 juni 2019 met 125 producties (nrs. 1 tot en met 125);
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens houdende een conclusie van eis in reconventie met 105 producties (nrs. 1 tot en met 105);
- de conclusie van antwoord in reconventie met 122 producties (nrs. 126 tot en met 248).
1.2.
In deze zaak heeft op 6 december 2019 een zitting plaatsgevonden. De zaak is toen niet inhoudelijk met partijen besproken. Wel is met partijen gesproken over het verdere verloop van de procedure. In overleg met partijen heeft de kantonrechter toen een nieuwe zitting bepaald op 20 maart 2020. Ook is aan partijen te kennen gegeven dat zij met een brief geïnformeerd zouden worden over de elementen die van belang zijn voor de beantwoording van de (relevante) rechtsvragen. Deze brief is op 24 januari 2020 aan partijen verzonden en bevindt zich in het procesdossier.
1.3.
De nieuwe zitting heeft vanwege de uitbraak van het coronavirus pas plaatsgevonden op 19 juni 2020. Tijdens die zitting is [eiser] in persoon verschenen en hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens TNO zijn [betrokkene 1] en [betrokkene 2] verschenen. Zij werden bijgestaan door mrs. J.M. van Slooten en J. Tjaden. Van hetgeen door partijen tijdens de zitting naar voren is gebracht, heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Deze aantekeningen bevinden zich ook in het procesdossier. Een schikking is niet bereikt.
1.4.
De uitspraak is vervolgens bepaald op heden.

2.Feiten in conventie en in reconventie

2.1.
TNO is een onafhankelijke onderzoeksorganisatie.
2.2.
[eiser] is geboren op [geboortedag] 1968. Hij is op 6 augustus 2007 in dienst getreden bij TNO. Zijn laatstverdiende salaris bedroeg € 7.067,- bruto (exclusief vakantietoeslag en overige emolumenten). Op de arbeidsovereenkomst zijn de Arbeidsvoorwaarden TNO van toepassing verklaard.
2.3.
In artikel 6.4 van de Arbeidsvoorwaarden TNO is een geheimhoudingsbeding opgenomen. In dat beding is bepaald dat [eiser] tijdens en na afloop van zijn dienstverband verplicht is tot geheimhouding van al hetgeen hem in het kader van zijn dienstverband met TNO ter kennis komt.
2.4.
Verder is op alle werknemers van TNO een bedrijfscode van toepassing. In de bedrijfscode van 1 januari 2014 is bepaald dat iedere medewerker van TNO ervoor zorgt dat onderzoek wordt uitgevoerd op zorgvuldige, betrouwbare, controleerbare, onpartijdige en onafhankelijke wijze.
2.5.
TNO kent een interne klokkenluidersregeling. In de klokkenluidersregeling van 1 januari 2016 is het volgende, voor zover relevant, bepaald:
“(…)
Artikel 2
Melding van een vermoeden van een misstand
(…)
9 De melder en de Commissie nemen tijdens de behandeling van de melding vertrouwelijkheid naar binnen en naar buiten in acht.
Artikel 3
Advies en besluit
(…)
2 Indien de melding ontvankelijk is, meldt de Commissie binnen zes weken schriftelijk haar bevindingen en het daarmee samenhangende advies aan de Raad van Bestuur.
(…)
4 Indien de bevindingen en het advies niet binnen zes weken kunnen worden gemeld, kan de Commissie de afhandeling van het advies voor ten hoogste vier weken verdagen. De Commissie stelt de Raad van Bestuur, de melder en/of de leidinggevende hiervan schriftelijk in kennis.
5 De Raad van Bestuur besluit over het gegeven advies binnen twee weken nadat de bevindingen en het advies door de Commissie zijn gemeld.
(…)
Artikel 4
Beroepsmogelijkheid
1 De melder dan wel de leidinggevende kan zich in het kader van de beroepsmogelijkheid wenden tot de Raad van Toezicht indien:
(…)
b De melder het niet eens is met het besluit van de Raad van Bestuur, genoemd in artikel 3.
c De melder dan wel de leidinggevende geen bericht heeft ontvangen binnen de termijnen genoemd in artikel 3.
(…)
4 De Raad van Toezicht stuurt de melder en/of de leidinggevende per omgaande een ontvangstbevestiging. De bevestiging bevat het gemelde vermoeden van een misstand en het moment waarop de melder dit vermoeden, dan wel het besluit of situatie zoals genoemd in lid 1 van dit artikel, kenbaar heeft gemaakt.
(…)
6 De Raad van Toezicht benoemt twee externe, onafhankelijke deskundigen om zich een oordeel te vormen over de melding.
7 De benoemde deskundigen kunnen per gemeld vermoeden van een misstand, dan wel het besluit of situatie zoals genoemd in lid 1 van dit artikel andere personen zijn.
8 De deskundigen melden hun bevindingen binnen vier weken aan de Raad van Toezicht.
9 De Raad van Toezicht besluit binnen twee weken na ontvangst van het externe advies, zoals genoemd in lid 7 van dit artikel, en meldt dit schriftelijk aan de Raad van Bestuur.
(…)
Artikel 6
Rechtsbescherming van de melder (…)
1 De Raad van Bestuur ziet erop toe dat een melder die met inachtneming van de bepalingen in deze regeling te goeder trouw een (vermoeden van een) misstand of onregelmatigheid heeft gemeld, op geen enkele wijze in zijn positie wordt benadeeld als gevolg van het melden daarvan.
(…)”
2.6.
In of omstreeks begin april 2016 heeft [eiser] bij TNO een aantal mogelijke misstanden aan de orde gesteld die zich richten tegen [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ). [betrokkene 3] is bij TNO werkzaam in de functie van [functie] . Daarna hebben [eiser] en zijn direct leidinggevende [leidinggevende] (hierna: [leidinggevende] ) per e-mail contact gehad over een aantal praktische afspraken. Zo is in een e-mail van 14 april 2016 te lezen dat het verstandig wordt geacht dat [eiser] geen contact heeft met de medewerkers van de afdeling Roadmap CSR.
2.7.
Op 22 april 2016 heeft TNO een e-mail verzonden aan [eiser] . In die e-mail staat dat TNO een opdracht zal geven aan [betrokkene 18] ( [functie] ) om een interne evaluatie te laten uitvoeren. [eiser] heeft hierna te kennen gegeven dat hij zich hierin niet kon vinden.
2.8.
Op 27 april 2016 heeft [eiser] een e-mail verzonden aan TNO. In die e-mail heeft [eiser] een formele melding gemaakt van een vijftal integriteitskwesties rondom [betrokkene 3] . In deze e-mail is te lezen dat (1) [betrokkene 3] volgens [eiser] niet betrouwbaar, respectvol en integer optreedt naar partners van TNO. Hierdoor bestaat volgens [eiser] de kans dat partners geen zaken meer willen doen met TNO. Daarnaast heeft [eiser] melding gemaakt (2) van de schijn van belangenverstrengeling door [betrokkene 3] . Dit zorgt er volgens [eiser] voor dat TNO zijn onafhankelijkheid verliest. Verder heeft [eiser] in zijn melding naar voren gebracht dat (3) [betrokkene 3] transparantie blokkeert, omdat zij [eiser] te kennen heeft gegeven dat hij zich onprofessioneel gedraagt en dat hij problemen niet buiten het team mag bespreken. Ook (4) creëert [betrokkene 3] volgens [eiser] een angst- en wraakcultuur. Door de laatste twee genoemde misstanden (3 en 4) bestaat de kans dat beslissingen worden genomen op basis van onvolledige informatie en komt het bestaan van het team waarin [eiser] werkzaam was op de langere termijn in gevaar. Tot slot heeft [eiser] er melding van gemaakt dat (5) [betrokkene 3] niet optreedt tegen een strafbaar feit. Volgens [eiser] heeft een door [betrokkene 3] ingehuurde medewerker een document gestolen van een Singaporese partij waar hij te gast was.
Verder heeft [eiser] in deze e-mail aan TNO te kennen gegeven dat hij nadeel ondervonden heeft, nadat hij de door hem genoemde misstanden had besproken met (onder andere) [betrokkene 3] en [leidinggevende] . [eiser] heeft zijn e-mail afgesloten met het verzoek om de klokkenluidersregeling toe te passen en beschermende maatregelen te treffen.
2.9.
Op 3 mei 2016 heeft TNO geantwoord op de e-mail van 27 april 2016. In die e-mail valt te lezen dat de integriteitscommissie (hierna: IC) bijeen is gekomen en dat zij de melding van [eiser] ontvankelijk heeft verklaard. Ook is in die e-mail aan [eiser] te kennen gegeven dat de gebruikelijke samenstelling van de IC ten aanzien van deze melding is gewijzigd, omdat één lid een dubbelrol vervult en twee andere leden betrokken waren in het voorstadium van de melding.
2.10.
Op 11 mei 2016 heeft [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) van de IC een e-mail verzonden aan [eiser] . In die e-mail is het volgende, voor zover relevant, te lezen:
“(…)
Vanmiddag hebben we gesproken over je verzoek tot bescherming in het kader van je melding. Daaruit is de volgende aanpak naar voren gekomen:
1. [betrokkene 5] zal op basis van jouw verzoek tot concept-afspraken komen. Daarbij betrekt ze de themakant. (…)
2. Dat legt ze aan je voor, waarbij als er zaken zijn waarin je je niet kan vinden en je betere oplossingen ziet deze door jou aangedragen worden. Bedoeling is tot een optimale situatie te komen waarin jij voldoende bescherming ervaart en de organisatie zo goed mogelijk door kan blijven functioneren.
3. [betrokkene 6] zal de afspraken die gemaakt worden voor de periode van het onderzoek door de Commissie tot het besluit van de RvB ondertekenen.
(…)”
2.11.
Een dag later heeft [eiser] per e-mail geantwoord dat het [eiser] – kort gezegd – een goed voorstel lijkt.
2.12.
Op of omstreeks 17 mei 2016 heeft de IC schriftelijk een opdracht gegeven aan de Commissie Meldingsonderzoek (CMO) om de melding van [eiser] feitelijk te onderzoeken. In de opdrachtbevestiging is onder meer te lezen dat de CMO hoor en wederhoor toepast. Daarover is in artikel 6 van de opdrachtbevestiging het volgende, voor zover relevant, opgenomen:
“(…)
- Geïnterviewden krijgen de gelegenheid om feitelijke onjuistheden aan te passen. Indien de commissie dit niet overneemt, motiveert de commissie dit.
- Voordat het onderzoeksrapport wordt opgeleverd geeft de commissie degenen, die eventueel door het rapport bezwaard worden de gelegenheid op de voor hen relevante concept-bevindingen (feitenrelaas) te reageren. Feitelijke onjuistheden worden gecorrigeerd, een reactie wordt toegevoegd aan het rapport. Indien de commissie haar tekst niet wenst aan te passen, worden de betreffende opmerkingen/suggesties bij het rapport gevoegd als bijlage.
(…)”
2.13.
Op 18 mei 2016 heeft TNO een brief verzonden aan [eiser] . Daarin is – kort gezegd – te lezen dat de CMO op 26 juni 2016 een rapport van haar bevindingen zal uitbrengen aan de IC. Verder is in die brief opgenomen dat de leden van de CMO zijn geselecteerd op hun ervaring, onafhankelijkheid en bijzondere deskundigheid. Daarnaast is aan [eiser] te kennen gegeven dat de bescherming van een melder (van een vermoeden) van een misstand een taak is van de Raad van Bestuur. Ten aanzien van deze bescherming wordt in de brief geschreven dat [eiser] gebruik kan maken van de vertrouwenspersoon van TNO, de bedrijfsarts en de bedrijfspsycholoog. Mocht [eiser] desondanks nieuwe nadelen ervaren, dan dient hij zich te richten tot [betrokkene 1] of [betrokkene 6] .
2.14.
Op 24 mei 2016 heeft [eiser] een e-mail verzonden aan [betrokkene 1] en [betrokkene 5] (hierna: [betrokkene 5] ). In deze e-mail schrijft [eiser] dat hij nog geen besluit heeft gekregen op het verzoek om beschermende maatregelen te nemen.
2.15.
Op 26 mei 2016 heeft TNO een brief verzonden aan [eiser] . In die brief is door TNO beschreven welke maatregelen TNO zal nemen tijdens de periode dat de IC onderzoek verricht naar de melding van [eiser] . Zo is onder meer te lezen dat collega’s op de gebruikelijke en normale wijze kunnen communiceren met [eiser] , dat het “
VP Cyber Security HTSM” zal worden ‘gepauzeerd’ en dat de werkzaamheden van [eiser] voor de “
roadmap Cyber Security & Resilience” eveneens zullen worden gepauzeerd.
2.16.
Op 28 mei 2016 heeft [eiser] een e-mail gestuurd aan [betrokkene 7] ( [functie] ) en heeft hij gevraagd om een afspraak te maken. Op deze e-mail heeft [betrokkene 7] een dag later per e-mail geantwoord dat het uit het oogpunt van zorgvuldigheid en eenduidigheid niet opportuun wordt geacht om tijdens het meldingsonderzoek een gesprek met [eiser] te houden. [eiser] heeft in antwoord op deze e-mail per e-mail aan [betrokkene 7] verzocht om de formele taak van de Raad van Bestuur uit te voeren en erop toe te zien dat een melder op geen enkele wijze in zijn positie wordt benadeeld.
2.17.
Op 30 mei 2016 heeft [eiser] zich ziek gemeld. Diezelfde dag heeft [betrokkene 1] een e-mail verzonden aan [eiser] . In die e-mail valt te lezen dat [eiser] een document kan opstellen, waarin [eiser] moet beschrijven welke benadeling hij sinds het doen van zijn melding ervaart. Ook is in die e-mail geschreven dat [eiser] een externe vertrouwenspersoon kan benaderen en dat [eiser] zich kan wenden tot het Adviespunt klokkenluiders (het latere Huis voor Klokkenluiders) om [eiser] in het kader van zijn melding advies te geven.
2.18.
Op 7 juni 2016 heeft TNO (wederom) een e-mail verzonden aan [eiser] en heeft zij een aantal aanvullingen bevestigd op de maatregelen, zoals genoemd in de brief van 26 mei 2016. Zo is in deze e-mail te lezen dat het “
VP Cyber Security HTSM” weliswaar zal worden gepauzeerd, maar dat [eiser] projectleider blijft. Verder is TNO in deze e-mail akkoord gegaan met het verzoek van [eiser] om aan een andere “
RM” (research manager) te rapporteren, omdat de huidige RM van [eiser] ( [leidinggevende] ) nauw verbonden is met de “
roadmap Cyber Security & Resilience”.
2.19.
Op 10 juni 2016 is [eiser] door de CMO geïnterviewd. Voorafgaand aan dat gesprek is door [betrokkene 8] ( [functie] ) het interviewprotocol aan [eiser] verzonden. In dat protocol is te lezen dat ‘de geïnterviewde’ meewerkt op vrijwillige basis en niet tot antwoorden verplicht is. Ook is daarin opgenomen dat van het interview een verslag wordt gemaakt. Dit verslag betreft een beknopte zakelijke weergave van het gesprek. Tot slot is in het interviewprotocol opgenomen dat de geïnterviewde in staat wordt gesteld om commentaar te leveren op het gespreksverslag en dat, als de CMO dit commentaar niet overneemt, zij dit motiveert. Daarnaast is per e-mail gesproken over de samenstelling van de personen die aanwezig zijn bij het gesprek. Op verzoek van [eiser] is bij het gesprek, naast [betrokkene 9] , [betrokkene 10] en [betrokkene 8] , ook [betrokkene 11] aanwezig geweest.
2.20.
Na het interview met [eiser] heeft de CMO in de periode na 10 juni tot 20 juni 2016 met zes andere personen gesproken.
2.21.
Op 15 juni 2016 heeft [eiser] in een e-mail aan [leidinggevende] en [betrokkene 5] geschreven dat overmatige stress zijn hartritme
“helemaal op zijn kop [heeft] gezet”en dat zijn eerste prioriteit is om zijn stressniveau onder controle te brengen.
2.22.
Op 23 juni 2016 is [eiser] uitgenodigd voor een vervolggesprek met de CMO. Ook is toen aan [eiser] een verslag verstrekt van het interview dat op 10 juni 2016 heeft plaatsgevonden. [eiser] heeft daarna op 30 juni 2016 in een e-mail te kennen gegeven dat het gespreksverslag niet tegemoetkomt aan wat [eiser] onder een verslag verstaat en dat het verslag feitelijke onjuistheden bevat. [eiser] heeft in zijn e-mail ook verzocht om een nieuwe, gecorrigeerde versie van het gespreksverslag. Daarna hebben [betrokkene 10] ( [functie] ) en [eiser] per e-mail gecorrespondeerd. [eiser] heeft toen te kennen gegeven dat hij zich eerst comfortabel wil voelen bij het verslag van het eerste gesprek.
2.23.
Op 24 juni 2016 is door [betrokkene 1] per e-mail aan [eiser] te kennen gegeven dat de oplevering van het onderzoek van de CMO om “
redenen van zorgvuldigheid van het onderzoek” is uitgesteld tot 8 juli 2016.
2.24.
Op 4 juli 2016 heeft [eiser] het spreekuur van de bedrijfsarts bezocht. In zijn schriftelijke terugkoppeling heeft de bedrijfsarts aan partijen geadviseerd dat [eiser] niet inzetbaar is en op dat moment geen werkzaamheden kan verrichten. Verder is in de terugkoppeling te lezen dat de ontstane (medische) situatie werkgerelateerd is te noemen en dat het van belang is om tot een werkbare oplossing te komen. In de terugkoppeling is ook te lezen dat activiteiten die bijdragen aan een oplossing niet haalbaar worden geacht en dat er een vervolgafspraak op 25 juli 2016 is gepland.
2.25.
Op 11 juli 2016 is door [betrokkene 1] per e-mail aan [eiser] te kennen gegeven dat de oplevering van het onderzoeksrapport van de CMO is uitgesteld tot 9 september 2016, omdat de bedrijfsarts [eiser] heeft geadviseerd om drie weken rust te nemen en omdat de oplevering van het onderzoek in de vakantieperiode valt.
2.26.
Op 21 juli 2016 heeft TNO een brief verzonden aan [eiser] . In die brief wordt aan [eiser] te kennen gegeven dat het niet langer verantwoord wordt geacht om het “
VP Cyber Security HTSM” te pauzeren. TNO heeft in deze brief ook geschreven dat zij heeft besloten dat [betrokkene 12] gedurende de afwezigheid van [eiser] het projectleiderschap van het “
VP Cyber Security HTSM” zal overnemen.
2.27.
Op 26 juli 2016 heeft de bedrijfsarts aan TNO en [eiser] geadviseerd dat het voor [eiser] vanaf begin augustus 2016 mogelijk is om in deeltijd (rond de 50%) te starten met het verrichten van passende werkzaamheden in een passende werkomgeving (buiten de eigen setting van cyber security).
2.28.
[eiser] heeft op 7 augustus 2016 een brief verzonden aan [betrokkene 10] ( [functie] ). In die brief valt te lezen dat [eiser] niet inziet waarom het onderzoek uitgesteld moet worden. Volgens [eiser] zijn alle integriteitskwesties en bewijsstukken van zijn kant al zorgvuldig en uitvoerig gedocumenteerd in zijn melding van 27 april 2016 en is hij op 10 juni 2016 al gehoord. [eiser] heeft in deze brief ook te kennen gegeven dat hij niet meer inhoudelijk betrokken wil zijn bij het onderzoek naar de misstanden.
2.29.
Op 11 augustus 2016 heeft [eiser] een e-mail verzonden aan de Raad van Toezicht. In die e-mail heeft [eiser] te kennen gegeven dat de IC de klokkenluidersregeling heeft overtreden, omdat zij haar advies niet binnen de voorgeschreven termijn heeft uitgebracht.
2.30.
Op 18 augustus 2016 heeft [leidinggevende] een SMS verzonden aan [eiser] . In dat bericht heeft hij aan [eiser] te kennen gegeven dat er op advies van de bedrijfsarts een gesprek moet plaatsvinden om een plan van aanpak op te stellen met betrekking tot de re-integratie van [eiser] . [eiser] heeft op deze SMS geantwoord dat het vorige advies van de bedrijfsarts is achterhaald en dat de gezondheid van [eiser] op dat moment de enige prioriteit is.
2.31.
Op 23 augustus 2016 heeft [leidinggevende] een e-mail verzonden aan [eiser] . In die e-mail schrijft hij (opnieuw) dat TNO verplicht is om een plan van aanpak op te stellen met betrekking tot de re-integratie van [eiser] . Tevens wordt [eiser] in deze e-mail verzocht om op 25 augustus 2016 te verschijnen op het kantoor van TNO voor een gesprek om het plan van aanpak op te stellen. [eiser] wordt er in deze e-mail tot slot op gewezen dat als [eiser] zich niet houdt aan de voorschriften naar aanleiding van een ziekmelding, hij een formele waarschuwing ontvangt en dat dit er uiteindelijk toe kan leiden dat er een loonstop wordt opgelegd.
2.32.
Op 30 augustus 2016 heeft [eiser] een brief verzonden aan [betrokkene 13] (hierna: [betrokkene 13] ) van de Raad van Toezicht van TNO. In deze brief heeft [eiser] geschreven dat hij benadeling door TNO ervaart.
2.33.
Op 1 september 2016 is het concept-rapport van de CMO aan [eiser] verstrekt. [eiser] heeft daarna op 7 september 2016 schriftelijk gereageerd op het concept-rapport. In zijn reactie heeft [eiser] (onder andere) 47 punten aangestipt uit het concept-rapport die volgens [eiser] nadere duiding vergen, onjuistheden bevatten, dan wel onvolledig, suggestief of ongefundeerd zijn. Verder heeft [eiser] drie correctieverzoeken gedaan.
2.34.
Op 8 september 2016 heeft [eiser] een e-mail verzonden aan de CMO. In zijn e-mail heeft [eiser] twee bijlages toegevoegd. De eerste bijlage betreft communicatie tussen [eiser] en Stefan Günzel ( [functie] een buitenlandse partner van TNO) over de vraag of er sprake was een beeld van afnemend ‘commitment’ van TNO bij de partners. De tweede bijlage betreft een overzicht van de benadeling die [eiser] voorafgaand aan en tijdens het doen van zijn melding heeft ervaren.
2.35.
Op 8 september 2016 heeft [betrokkene 13] een brief verzonden aan [eiser] en heeft hij gereageerd op de e-mail en de brieven van [eiser] van respectievelijk 11 en 30 augustus 2016. In die brief is te lezen dat het niet wenselijk wordt geacht om twee deskundigen te benoemen om de termijnoverschrijding van de IC te onderzoeken, omdat dat tot verdere vertraging van het onderzoek kan leiden. Wat betreft de door [eiser] ervaren benadeling heeft [betrokkene 13] aan [eiser] – kort gezegd – geschreven dat de Raad van Bestuur is belast met de taak om erop toe te zien dat een melder niet wordt benadeeld. Tot slot is in deze brief te lezen dat [eiser] zich (opnieuw) tot de Raad van Toezicht kan wenden, indien hij het niet eens is met het besluit van de Raad van Toezicht. In dat geval zal de Raad van Toezicht inhoudelijk kennisnemen van de melding van [eiser] en twee externe en onafhankelijke deskundigen benoemen om zich een oordeel te vormen over de melding. Daarna zal de Raad van Toezicht een besluit nemen.
2.36.
Op 22 september 2016 heeft de IC per brief advies over de melding van [eiser] uitgebracht aan de Raad van Bestuur. In die brief is, voor zover relevant, het volgende te lezen:
“(…)
2. Aanvullingen op het onderzoeksrapport
1. Vertraging
Het rapport van de CMO zou op 8 juli 2016 opgeleverd worden, maar is flinke vertraging opgelopen. De belangrijkste redenen hiervoor zijn achtereenvolgens de gezondheidsproblemen van melder, afwezigheid wegens verlof, en de weigering van melder mee te werken aan de volgens de CMO benodigde onderzoeksactiviteiten. De melder heeft zich namelijk ziek gemeld (op advies van de bedrijfsarts), terwijl er nog een tweede gesprek met hem moest plaatsvinden. De CMO achtte dit gesprek noodzakelijk om opheldering over een aantal (nieuwe) bevindingen te krijgen. In overleg met de IC is besloten om het proces op te schorten tot melder weer beter was, maar op 7 augustus 2016 gaf melder aan niet meer verder mee te werken aan het onderzoek.
(…)
2. Feiten CMO niet volledig afgerond
Doel van het tweede gesprek met melder was om een aantal reacties en feiten uit andere gesprekken te checken bij melder. (…)
3. Schending geheimhouding door melder
De CMO heeft vastgesteld (zie p. 81/82) dat – in strijd met het interviewprotocol en zonder toestemming van de CMO – melder (een deel van) het feitenrelaas heeft gedeeld met een medewerker van een bij de melding betrokken bedrijf.
Vervolgens heeft melder de reactie van die medewerker op het rapport naar de CMO gestuurd, in de verwachting dat dit in het rapport zou worden opgenomen. Hierop aangesproken, geeft melder aan dat hij waarheidsvinding hoger waardeert dan – de afgesproken – vertrouwelijkheid. (…)

3.Advies van de Integriteitscommissie

De melding bestond uit 5 deelmeldingen:
1. het niet betrouwbaar, respectvol en integer optreden naar partners van TNO;
2. het accepteren en verstrekken van de schijn van belangenverstrengeling;
3. het blokkeren van transparantie;
4. het creëren van een angst- en wraakcultuur;
5. niet direct en adequaat optreden tegen een strafbaar feit.
Deelmeldingen 1 – 4 ongegrond
De IC adviseert de conclusies van de CMO over te nemen ten aanzien van deelmeldingen 1, 2, 3 en 4 en deze dus als ongegrond te beschouwen. Er zijn onvoldoende feiten vastgesteld die deze deelmeldingen ondersteunen, en meerdere malen is er onvoldoende bewijs doordat verklaringen elkaar tegenspreken.
Deelmelding 5 deels gegrond
Deelmelding 5 is deels gegrond. Zowel de CMO als de IC beoordelen het optreden van beklaagde als onvoldoende; er had strenger en adequater moeten worden opgetreden. De leidinggevende van beklaagde heeft de betreffende (ingehuurde) medewerker ontslagen toen de kwestie door melder onder zijn aandacht werd gebracht, maar geeft aan dit gedaan te hebben om andere redenen dan dat hij het optreden van beklaagde niet adequaat vond. Het niet direct en adequaat optreden tegen een strafbaar feit (verwoording melder) betreft ons inziens echter geen integriteitschending door beklaagde.
(…)
4. Advies over het vervolgproces
(…)
Benadeling melder
In een eerder document, gestuurd aan de RvB op haar verzoek, heeft de secretaris van de IC op een rij gezet wat is ondernomen om benadeling van de melder te voorkomen (zie bijlage 2). (…)
De -door melder beleefde- benadeling heeft steeds de volle aandacht gekregen van het management, dit in zorgvuldig overleg en samenwerking met de IC. Door de opgelopen vertraging moesten echter enige beslissingen worden genomen om het werk voortgang te laten vinden en grote consequenties te voorkomen. Dit heeft (tijdelijke) gevolgen voor melder, gezien het feit dat de bedrijfsarts hem voor dit moment heeft afgeraden in het Cybersecurity domein te werken en tijdelijke vervanging is aangesteld.
Melder ervaart – daarvoor – wél benadeling, daar diverse van zijn werkzaamheden zijn gewijzigd, gepauzeerd (ook door hemzelf) of juist weer zijn geactiveerd. De afwegingen hierbij zijn steeds met hem besproken en zorgvuldig gecommuniceerd. De betreffende MD heeft begin augustus besloten het VP weer op te starten omdat verdere vertraging van dit programma op meerdere fronten grote consequenties zou hebben.
De IC heeft bij haar advisering steeds een afweging gemaakt tussen het organisatiebelang en door melder aangegeven wensen ter voorkoming van benadeling.
(…)”
2.37.
In het definitieve onderzoeksrapport van de CMO is (op pagina 85) te lezen dat zij één van de drie door [eiser] naar voren gebrachte correctieverzoeken overneemt. Verder is daarin opgenomen dat de CMO de overige reacties of opmerkingen op andere passages heeft meegewogen in de afronding van het concept-rapport.
2.38.
Op 28 september 2016 heeft de Raad van Bestuur van TNO een brief verzonden aan [eiser] . Daarin wordt aan [eiser] te kennen gegeven dat de Raad van Bestuur conform het door de IC gegeven advies heeft besloten.
2.39.
Daarna hebben er meerdere gesprekken plaatsgevonden tussen [eiser] en [betrokkene 15] van de Raad van Bestuur van TNO. Toen is onder andere (verkennend) gesproken over een “
zinvolle en wederzijds geaccepteerde oplossing”, zonder dat [eiser] benadeeld wordt in zijn positie. [eiser] heeft in het kader van deze gesprekken in een e-mail van 17 november 2016 voorgesteld dat hem de komende achttien maanden een toelage zal worden verstrekt van € 5.000,- per maand als tegemoetkoming voor de langdurige en onomkeerbare benadeling die [eiser] stelt te hebben ondervonden.
2.40.
Op 22 november 2016 heeft [eiser] een brief verzonden aan de Nederlandse Ambassadeur in Singapore. In die brief is het volgende, voor zover relevant, te lezen:
“(…)
Op 24 november a.s. zal [betrokkene 16] een officieel bezoek brengen aan Singapore. Tijdens dit bezoek staat ondermeer een rondetafel bijeenkomst gepland, waarbij één van de vier samenwerkingen gericht is op “TNO en Singapore University of Technology & Design (SUTD) over blockchain en cyberveiligheid”.
(…) Als senior programmamanager van het Vraaggestuurde Programma Cybersecurity HTSM (…) heb ik SUTD bezocht in de zomer van 2015 (…)
Vlak na dit laatste bezoek ben ik op onomstotelijk bewijs gestuit dat TNO in de voorafgaande periode een strafbaar feit heeft begaan in Singapore: onder verantwoordelijkheid van de roadmapdirectrice Cybersecurity & Resilience heeft TNO vertrouwelijke informatie ontvreemd van één van de Singaporese kennisinstellingen. Kort hierop heeft deze directrice hier kennis van genomen en er voor gekozen om dit strafbare feit te verzwijgen.
Als klokkenluider heb ik deze kwestie vervolgens intern gemeld aan de integriteitscommissie van TNO, die deze melding ontvankelijk heeft verklaard en onderzoek heeft ingesteld. Hoewel de Raad van Bestuur van TNO sindsdien in detail op de hoogte is, heeft ook zij onlangs besloten om het strafbare feit te verzwijgen. In het bijzonder heeft TNO nagelaten om de benadeelde Singaporese kennisinstelling op de hoogte te stellen, om de verantwoordelijke roadmapdirectrice op non-actief te stellen en om aangifte te doen. Dit is voor mij onbegrijpelijk. (…)”
2.41.
Op 28 november 2016 heeft [eiser] een brief verzonden aan de Raad van Toezicht van TNO. In die brief heeft [eiser] naar voren gebracht dat hij zich niet kan vinden in de onderzoeksrapportage van de IC en ook niet in de besluiten van de Raad van Bestuur. Verder is in de brief te lezen dat [eiser] beroep aantekent tegen het besluit van 28 september 2016. Volgens [eiser] (1) ziet de Raad van Bestuur niet toe op deugdelijk onderzoek ter onderbouwing van haar besluiten, (2) weet de Raad van Bestuur dat partners van TNO bedrogen zijn, maar grijpt zij desondanks niet in, (3) houdt de Raad van Bestuur bewust een doofpotaffaire in stand, (4) legt de Raad van Bestuur adviezen inzake integriteit naast zich neer en (5) ziet de Raad van Bestuur niet toe op het voorkomen van benadeling van melder.
2.42.
Op 5 december 2016 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat [eiser] niet inzetbaar is voor het verrichten van werkzaamheden. Dat heeft de bedrijfsarts ook al eerder geoordeeld op 30 augustus, 3 oktober en 14 november 2016.
2.43.
Op 15 december 2016 heeft de Raad van Toezicht van TNO een brief verzonden aan [eiser] . In de brief is te lezen dat de Raad van Toezicht [eiser] ten aanzien van de vijfde klacht, zoals te lezen in de van 28 november 2016 gedateerde brief van [eiser] , niet ontvankelijk verklaart, maar dat zij deze melding wel als klacht zal behandelen in de betekenis van de Individuele Klachtenregeling van TNO. In de brief is verder opgenomen dat de Raad van Toezicht behoefte heeft aan informatie over een aantal door [eiser] genoemde punten en dat hij zich zal beraden over de wijze waarop hij de benodigde informatie zal vergaren.
2.44.
Op 16 december 2016 heeft [betrokkene 7] een brief verzonden aan [eiser] . In die brief worden een viertal punten genoemd die TNO [eiser] verwijt. Volgens TNO verwijt [eiser] de CMO ten onrechte dat zij de oplevering van het onderzoeksrapport vertraagde. Ook wordt het [eiser] verweten dat hij een relatie met een TNO-collega heeft verzwegen die bij het onderzoek naar de melding van [eiser] betrokken was en dat hij informatie uit het CMO-rapport heeft gedeeld met externe derden. Tot slot wordt het [eiser] verweten dat hij de ambassadeur in Singapore heeft benaderd. Met deze handelwijze brengt [eiser] volgens TNO (potentieel) schade toe aan de organisatie van TNO. Op deze brief heeft [eiser] op 23 december 2016 gereageerd. In zijn brief betwist [eiser] – kort gezegd – de verwijten die hem worden gemaakt.
2.45.
Op 4 januari 2017 heeft de bedrijfsarts partijen in zijn terugkoppeling te kennen gegeven dat er sprake is van een toename van de reeds bestaande medische klachten. Gezien dit advies wordt partijen geadviseerd om te wachten met de re-integratie. Wel adviseert de bedrijfsarts in zijn schriftelijke terugkoppeling om de re-integratie-activiteiten/projecten zo expliciet mogelijk te omschrijven.
2.46.
Op 23 januari 2017 heeft de bedrijfsarts in zijn (nieuwe) terugkoppeling aan TNO geschreven dat er bij [eiser] sprake is van forse medische klachten. Aan partijen is door de bedrijfsarts geadviseerd om de ‘daadwerkelijke’ re-integratie niet op te pakken en dat het van belang is dat er een oplossing komt voor de huidige problematiek in de eigen werksituatie van [eiser] . Wel kan er volgens de bedrijfsarts worden gewerkt aan activiteiten die bijdragen aan een oplossing.
2.47.
Op 25 januari 2017 heeft [leidinggevende] een e-mail verzonden aan [eiser] . In deze e-mail is te lezen dat [eiser] op korte termijn een uitnodiging van Ergatis (een medisch expertisecentrum op het gebied van arbeid en gezondheid) zal ontvangen voor een gesprek. Dit gesprek is volgens TNO nodig omdat zij een beeld wil krijgen over de mogelijkheden van re-integratie.
2.48.
Op 14 februari 2017 heeft de Raad van Toezicht van TNO een brief verzonden aan [eiser] . In die brief is te lezen dat de van 27 april 2016 gedateerde melding van [eiser] is gericht tegen het handelen van [betrokkene 3] . Ook is daarin te lezen dat het beroep van 28 november 2016 volgens de Raad van Toezicht is gericht tegen het handelen van de Raad van Bestuur en dat sprake is van een nieuwe melding. [eiser] had die melding volgens de Raad van Toezicht op grond van artikel 3 van de interne klokkenluidersregeling moeten maken bij de IC. In haar brief geeft de Raad van Toezicht evenwel te kennen dat zij bereid is de melding van [eiser] in behandeling te nemen. Volgens de Raad van Toezicht is de juistheid van de deelmeldingen 1 tot en met 4 niet komen vast te staan. Ten aanzien van de vijfde deelmelding heeft de Raad van Toezicht in haar brief naar voren gebracht dat in en kort na mei 2016 geen sprake is geweest van
“andere benadeling dan, mogelijk, door [ [betrokkene 3] ] in april 2016”.
2.49.
Op 7 maart 2017 heeft [leidinggevende] een e-mail verzonden aan [eiser] . In die e-mail is aan [eiser] te kennen gegeven dat Ergatis en The Lime Tree (een mediationbureau) contact met [eiser] zullen opnemen. Ook is in deze e-mail te lezen dat Ergatis zal onderzoeken of er, met inachtneming van de beperkingen die bij [eiser] aanwezig zijn, verdere mogelijkheden (tot re-integratie) zijn. The Lime Tree zal de gesprekken tussen [leidinggevende] en [eiser] faciliteren. Op 14 maart 2017 heeft [eiser] per e-mail op de hiervoor besproken e-mail geantwoord. [eiser] heeft in die e-mail geschreven dat hij geen probleem heeft met [leidinggevende] en dat mediation tussen hem en [leidinggevende] niet logisch is. [eiser] schrijft in zijn e-mail dat hij wel openstaat voor mediation tussen hem en bestuursvoorzitter [betrokkene 7] .
2.50.
Op 18 april 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] , [betrokkene 7] en [betrokkene 17] ( [functie] bij TNO). Daarna hebben [eiser] en [betrokkene 17] per e-mail gecorrespondeerd over hetgeen dat tijdens het gesprek is besproken.
2.51.
Eveneens op 18 april 2017 heeft TNO een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV en de vraag voorgelegd of de re-integratie-inspanningen van [eiser] voldoende zijn.
2.52.
Op 1 mei 2017 is door (of namens) [leidinggevende] opnieuw een e-mail verzonden aan [eiser] . In die e-mail staat dat TNO herhaaldelijk aan [eiser] te kennen heeft gegeven dat TNO van [eiser] verwacht dat hij zich inspant voor zijn re-integratie en dat in dit kader aan [eiser] is verzocht om uiterlijk op 26 april 2017 contact op te nemen met Ergatis en The Lime Tree. In de e-mail is ook te lezen dat [eiser]
“zich niet [kan] blijven verschuilen achter [zijn] uitleg van het advies van de bedrijfsarts dat eerst “het probleem” moet worden opgelost door dit één-op-één te koppelen aan [zijn] behoefte om (met [betrokkene 7] ) tot een door [hem] wél gewenste afronding van de integriteitskwestie te komen”.Verder wordt in deze e-mail geschreven dat als [eiser] niet op 9 mei 2017 contact opneemt met de hiervoor genoemde instanties, de loonbetaling van [eiser] zal worden stopgezet.
2.53.
Op de hiervoor besproken e-mail heeft [eiser] op 8 mei 2017 per e-mail gereageerd. In zijn e-mail heeft [eiser] naar voren gebracht dat de hoogste bestuurslaag van TNO de re-integratie van [eiser] saboteert. Volgens [eiser] negeert TNO het voorstel om mediation te laten plaatsvinden tussen [eiser] en [betrokkene 7] . Hierna heeft TNO op 10 mei 2017 per brief gereageerd op de e-mail van [eiser] . In haar brief heeft TNO aan [eiser] geschreven dat zij de doorbetaling van het loon zal stopzetten omdat [eiser] heeft laten weten de door TNO gevraagde re-integratie-inspanningen niet te zullen leveren.
2.54.
Op 19 juni 2017 heeft het UWV per brief geoordeeld dat [eiser] voldoende meewerkt aan zijn re-integratie. In het rapportage van de arbeidsdeskundige, dat heeft geleid tot het oordeel van het UWV, is het volgende, voor zover relevant, te lezen:
“(…)
De oorzaak van de ziekmelding is werkgerelateerd. Volgens de Stecr richtlijn arbeidsconflicten dient door werkgever en werknemer in eerste instantie gefocust te worden op oplossing van de ontstane situatie. Hiertoe is een aantal pogingen gedaan (interventies van Ergatis en Lime Tree, gesprekken met leidinggevende, gesprek met voorzitter van de Raad van Bestuur), zonder dat het probleem werd opgelost.
Zolang de oorzakelijke factoren niet worden opgelost zal de ziekte in stand blijven en kan werknemer nog niet starten met re-integratie.
Gezien de ontstane situatie is dit niet verwijtbaar aan werknemer.
Werknemer kan niet verweten worden dat hij niet genoeg doet om weer aan het werk te gaan.
(…)”
2.55.
Op 10 juli 2017 heeft TNO een brief verzonden aan [eiser] . In die brief staat dat TNO bereid is om mediation te arrangeren tussen [eiser] en [betrokkene 2] ( [functie] ). Volgens TNO voldoet dit aan de wens van [eiser] om te spreken met een hoger managementlevel. Verder schrijft TNO in deze brief dat zij het salaris van [eiser] met terugwerkende kracht vanaf 10 mei 2017 zal voldoen en dat [eiser] vanaf juni 2017 recht heeft op 70% van zijn laatstverdiende loon, omdat hij vanaf dat moment één jaar arbeidsongeschikt is.
2.56.
Op 31 juli 2017 heeft TNO per e-mail aan [eiser] voorgesteld om de mediation zo snel mogelijk te starten. [eiser] heeft daarna op 28 augustus 2017 per e-mail aan TNO gevraagd welke mediationvraag zij wil agenderen. Een dag later heeft TNO per e-mail geantwoord dat zij het met [eiser] wil
“hebben over datgene dat [de] re-integratie [van [eiser] ] belemmert”. Daarna heeft [eiser] op 30 augustus 2017 een e-mail gestuurd aan TNO. In deze e-mail geeft [eiser] te kennen dat het hem niet duidelijk is waarom [betrokkene 2] wordt voorgesteld als gesprekspartner in plaats van [betrokkene 7] . Ook schrijft [eiser] in zijn e-mail dat hij in een eerder gesprek met [betrokkene 7] al drie problemen heeft aangestipt die opgelost moeten worden, maar dat hij daar toen niet over wilde spreken. In antwoord op deze e-mail heeft TNO daarna per e-mail op 31 augustus 2017 geschreven dat partijen op deze manier niet verder komen. Volgens TNO is [betrokkene 2] bij uitstek in de gelegenheid om te spreken over de belemmeringen die [eiser] ervaart. TNO verzoekt [eiser] in deze mail om uiterlijk 1 september 2017 contact te leggen met de door TNO voorgestelde mediatior, bij gebreke waarvan TNO ervan uitgaat dat [eiser] niet open staat voor mediation.
2.57.
Vanaf 24 oktober 2017 heeft er tussen TNO en [eiser] mediation plaatsgevonden. De mediatior heeft de mediation zonder resultaat beëindigd.
2.58.
Op 9 maart 2018 heeft [eiser] een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft daarna beoordeeld of TNO alle verplichtingen is nagekomen voor de re-integratie van [eiser] . Volgens de beslissing van het UWV van 1 mei 2018 is dat niet het geval. De periode waarin [eiser] recht heeft op loon tijdens ziekte is daarom verlengd tot 27 mei 2019.
2.59.
Op 16 maart 2018 is de melding van [eiser] bij het Huis voor Klokkenluiders ontvankelijk verklaard. Dit betekent volgens het Huis voor Klokkenluiders dat [eiser] een klokkenluider is in de zin van de Wet Huis voor Klokkenluiders.
2.60.
Op 21 december 2018 is er in het NRC Handelsblad (hierna: NRC) een artikel verschenen. In dat artikel wordt onder andere geschreven over de gesprekken die [eiser] heeft gevoerd met de Raad van Bestuur, de melding die [eiser] heeft gedaan bij de ambassadeur in Singapore en over het feit dat TNO een deskundigenoordeel heeft aangevraagd bij het UWV.
2.61.
Op 22 december 2018 heeft nieuwswebsite Follow The Money (eveneens) een artikel gepubliceerd over de melding die [eiser] heeft gedaan.
2.62.
Op 21 januari 2019 heeft TNO een brief verzonden aan [eiser] . In die brief valt te lezen dat het TNO is gebleken dat [eiser] , althans de vennootschap waar hij enig aandeelhouder van is, de domeinnaam achter de website “ [naam website] ” heeft geregistreerd en dat [eiser] op die website betaalde werkzaamheden aanbiedt. Volgens TNO is het aanbieden van betaalde werkzaamheden in strijd met het nevenwerkzaamhedenbeding.
2.63.
Op 1 maart 2019 heeft [eiser] TNO per brief aansprakelijk gesteld voor de geleden en toekomstige schade die TNO volgens [eiser] met haar handelwijze in het kader van de door [eiser] op 27 april 2016 gedane melding (heeft) veroorzaakt. TNO heeft in een brief van 14 maart 2019 betwist dat zij aansprakelijk is voor de gestelde schade van [eiser] .
2.64.
Op 23 mei 2019 heeft TNO in een brief aan [eiser] kenbaar gemaakt dat zijn recht op loon bij ziekte vanaf 27 mei 2019 komt te vervallen, omdat [eiser] op dat moment drie jaar aaneengesloten ziek is.

3.Het geschil

In conventie
3.1.
In deze zaak vordert [eiser] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om TNO te veroordelen om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.392.041,- (waarvan € 2.150.574,- bruto en € 241.467,- netto), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 13 juni 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van TNO in de kosten van de procedure.
3.2.
Aan zijn vordering heeft [eiser] het navolgende – samengevat – ten grondslag gelegd. Op 27 april 2016 heeft [eiser] bij TNO een melding gedaan van een aantal misstanden. [eiser] stelt dat hij voorafgaand aan- en tijdens het doen van de melding door TNO is benadeeld. Deze benadeling ligt volgens [eiser] onder andere in de omstandigheid dat hem een spreekverbod is opgelegd en dat hem acquisitiewerk als gevolg van het spreekverbod is ontnomen. Daarnaast stelt [eiser] dat hij is benadeeld omdat hij eenzijdig, zonder overleg en ondanks zijn protest daartegen, vanaf 8 augustus 2016 zijn positie als programmamanager is kwijtgeraakt. Ook stelt [eiser] dat hij door TNO is benadeeld als gevolg van de melding omdat hij vanaf 30 mei 2016 arbeidsongeschikt is geraakt. In dat verband heeft [eiser] naar voren gebracht dat TNO de re-integratie van [eiser] heeft geblokkeerd en achterwege heeft gelaten. Door deze arbeidsongeschiktheid heeft [eiser] te weinig loon ontvangen, staat [eiser] al jaren buiten het arbeidsproces, is zijn relevante vakkennis achterop geraakt en is hij niet of nauwelijks in staat om werk te krijgen in het voor hem gewenste vakgebied (het cybersecurity domein). Dat laatste komt volgens [eiser] onder meer door het feit dat hij inmiddels bekend staat als klokkenluider.
3.3.
[eiser] stelt dat hij als gevolg van de benadeling schade heeft geleden en nog zal lijden. Het bedrag aan (toekomstige) schade begroot [eiser] op een bedrag van € 2.392.041,-. Dit bedrag bestaat in de eerste plaats uit een bedrag van € 2.010.424,33 aan misgelopen loon over de periode vanaf mei 2017 tot mei 2019 en over de inkomstenderving vanaf juni 2019 tot en met de datum waarop [eiser] met pensioen gaat. Daarnaast bestaat het schadebedrag voor een bedrag van € 37.786,90 aan wettelijke verhoging. Ook stelt [eiser] dat hij vanaf zijn pensioendatum negatieve gevolgen zal ondervinden door verminderde werkgeversbijdragen van TNO. Dit bedrag aan pensioenderving heeft [eiser] begroot op € 191.283,03. Verder heeft [eiser] aanspraak gemaakt op een bedrag van € 100.000,- aan immateriële schade en op een onbekend bedrag aan reiskosten, declaraties, medische kosten, advocaatkosten en accountantskosten.
3.4.
TNO heeft zich verweerd tegen de vordering van [eiser] . Volgens TNO heeft zij de melding van [eiser] op een zorgvuldige wijze en in lijn met de toepasselijke meldingsregeling behandeld. TNO heeft voorafgaand aan de melding pro-actief gehandeld door een aantal werkafspraken met [eiser] te maken. Toen duidelijk werd dat [eiser] een melding bij de IC ging doen, heeft TNO het meldingsonderzoek zorgvuldig voorbereid. Zo heeft TNO goed nagedacht over de samenstelling van de IC en de CMO, hetgeen ertoe heeft geleid dat drie (terzake deskundige) externe leden zijn toegevoegd en twee leden van de IC zijn vervangen omdat zij betrokken waren in het voorstadium van de melding. Daarnaast heeft TNO in de opdrachtbevestiging van het meldingsonderzoek aan de CMO een uitgebreide lijst met zorgvuldigheidswaarborgen opgelegd, zoals het in acht nemen van hoor en wederhoor. Wat betreft het meldingsonderzoek door de CMO heeft TNO naar voren gebracht dat het onderzoek grondig en gedetailleerd is verricht, hetgeen geresulteerd heeft in een omvangrijk onderzoeksrapport van 116 pagina’s. Ook heeft TNO [eiser] zoveel mogelijk betrokken bij het meldingsonderzoek en heeft TNO [eiser] tijdens het gehele proces op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen. Dat het onderzoeksrapport niet tijdig is opgeleverd, heeft er volgens TNO in de eerste plaats mee te maken dat de CMO op 26 juni 2016 nog niet beschikte over alle relevante informatie omdat op dat moment nog niet alle interviews waren afgenomen. Het tweede uitstel dat in juli 2016 heeft plaatsgevonden, ligt volgens TNO aan het feit dat de CMO een wederhoorgesprek met [eiser] wilde voeren. Op het moment dat de CMO dit gesprek wilde voeren, werd [eiser] ziek en vervolgens heeft [eiser] in augustus 2016 te kennen gegeven dat hij niet langer betrokken wilde blijven bij het meldingsonderzoek. Daarna heeft de CMO de opleverdatum van het onderzoeksrapport bepaald op 9 september 2016. Volgens TNO was het niet mogelijk om het rapport eerder op te leveren omdat een aantal leden van de CMO niet beschikbaar was vanwege de vakantieperiode.
3.5.
[eiser] heeft van zijn kant het vermoeden van een misstand niet naar behoren gemeld door de uitkomst van de melding tijdens de interne en externe procedures te delen met externe partijen. Zo heeft [eiser] tijdens het meldingsonderzoek door de CMO in september 2016 informatie gedeeld met een (externe) Duitse partner van TNO. Ook heeft [eiser] zonder toestemming van TNO op 22 november 2016 contact opgenomen met de Nederlandse ambassadeur in Singapore. Verder heeft [eiser] in of omstreeks december 2018 meegewerkt aan publicaties in het NRC en op nieuwswebsite Follow The Money. Aan de schrijvers van deze artikelen is door [eiser] vertrouwelijke informatie gedeeld. Tot slot heeft [eiser] een website gemaakt waarop hij zich profileert als klokkenluider.
3.6.
Verder betwist TNO dat zij [eiser] heeft benadeeld. In dat kader heeft TNO aangevoerd dat zij voorafgaand aan en tijdens het meldingsonderzoek maatregelen heeft getroffen om [eiser] te beschermen tegen nadelen. Zo heeft [eiser] gebruik kunnen maken van een vertrouwenspersoon en is er, in samenspraak met [eiser] , op 26 mei 2016 een aantal concrete maatregelen genomen. Toen [eiser] daarna mededeelde dat de beschermingsmaatregelen onvoldoende waren, heeft TNO aanvullende maatregelen getroffen. Daarnaast heeft TNO een groot aantal gesprekken met [eiser] gevoerd om de positie van [eiser] te beschermen.
3.7.
Ook heeft TNO aangevoerd dat er geen causaal verband bestaat tussen de melding van [eiser] en de door hem gestelde vormen van benadeling. Daarnaast stelt TNO dat zij zich altijd heeft ingezet om het re-integratieproces van [eiser] binnen TNO te faciliteren. [eiser] heeft dit proces volgens TNO bemoeilijkt. Tot slot betwist TNO de door [eiser] gestelde schade.
In reconventie
3.8.
TNO vordert op haar beurt in reconventie bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. een verklaring voor recht dat [eiser] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld door overtreding van diverse bepalingen uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst en het goed werknemerschap;
b. [eiser] te veroordelen om binnen tien werkdagen na de betekening van dit vonnis de volgende tekst van zijn website [naam website] te verwijderen: “In 2018 ben ik door het Huis voor Klokkenluiders erkend als klokkenluider. Tijdens mijn succesvolle loopbaan bij TNO stelde ik enkele grove maatschappelijke misstanden aan de kaak. Vanaf dat moment heeft het management van TNO alles geprobeerd om mij te ontslaan. Dat heb ik echter voorkomen;
c. [eiser] te bevelen om een lijst te verstrekken met details over de schriftelijke correspondentie die [eiser] met derden over de inhoud van de op 27 april 2016 gedane melding heeft gevoerd, waaronder in ieder geval de correspondentie met de Nederlandse ambassadeur in Singapore, de FIOD, het Openbaar Ministerie, het ministerie van Economische Zaken, de Nationale Ombudsman en de Tweede Kamerleden in Nederland;
d. met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het vonnis.
3.9.
Aan deze vordering legt TNO het navolgende – samengevat – ten grondslag. TNO stelt dat [eiser] ernstig in strijd heeft gehandeld met diverse verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst. TNO vordert in dit kader een verklaring voor recht. Daarnaast vordert TNO dat [eiser] wordt veroordeeld om de hiervoor onder b. genoemde tekst van zijn website te verwijderen. Volgens TNO is deze tekst in strijd met de waarheid, omdat [eiser] niet erkend is als klokkenluider, heeft [eiser] geen grove misstanden aan de kaak gesteld en heeft TNO niet geprobeerd om [eiser] te ontslaan. Tot slot vordert TNO dat [eiser] wordt veroordeeld om correspondentie over te leggen van de gesprekken die hij heeft gevoerd met derden over de melding van 27 april 2016. TNO heeft hierbij een gerechtvaardigd belang omdat [eiser] mogelijk onjuiste informatie heeft verschaft.
3.10.
[eiser] heeft zich verweerd tegen de vordering in reconventie. Kort gezegd komt dat verweer erop neer dat [eiser] stelt dat hij niet verwijtbaar heeft gehandeld.

4.De beoordeling

In conventie
4.1.
Zoals eerder in de genoemde brief van 24 januari 2020 aan partijen kenbaar is gemaakt, dient de kantonrechter in deze procedure de rechtsvraag te beantwoorden of [eiser] door zijn (op 27 april 2016 gedane) melding door TNO is benadeeld en als gevolg van die benadeling recht heeft op een schadevergoeding. Bij de beantwoording van deze vraag gaat de kantonrechter uit van het volgende juridische toetsingskader.
I. Het juridische toetsingskader
4.2.
Op 1 juli 2016 is de Wet Huis voor klokkenluiders (WHK) in werking getreden. Een onderdeel van de WHK vormt het benadelingsverbod, zoals dat thans is neergelegd in artikel 7:658c van het Burgerlijk Wetboek (BW):
De werkgever mag de werknemer niet benadelen als gevolg van het te goeder trouw en naar behoren melden van een vermoeden van een misstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet Huis voor klokkenluiders tijdens en na de behandeling van deze melding bij de werkgever of de daartoe bevoegde instantie.
4.3.
Tijdens de parlementaire behandeling van de wet in de Eerste Kamer is naar voren gebracht dat de invoering van een specifieke wettelijke regeling voor de bescherming van klokkenluiders noodzakelijk werd geacht omdat het meldklimaat voor klokkenluiders in Nederland niet veilig genoeg werd geacht (Kamerstukken I 2015/16, 34105, F, p. 2-3).Volgens de wetgever schept dit benadelingsverbod duidelijkheid voor zowel de werknemer als de werkgever, omdat hiermee de handelwijze van een klokkenluider wordt genormeerd (met de woorden:
te goeder trouw en naar behoren) en daarmee ook verduidelijkt wordt in welke gevallen (tijdens en na de behandeling van een melding van een vermoeden van een misstand) de werknemer aanspraak kan maken op bescherming bij benadeling als gevolg van het melden van een vermoeden van een misstand.
4.4.
Wat betreft de omvang van het benadelingsverbod is in de wetsgeschiedenis een opsomming gegeven van mogelijke benadelingshandelingen (zie: Kamerstukken II 2014/15, 34105, nr. 7, p. 23-24). Zo worden bijvoorbeeld (i) het verlenen van ontslag (anders dan op eigen verzoek), (ii) het overplaatsen van de werknemer, (iii) het treffen van een ordemaatregel en (iv) het onthouden van promotiekansen door de wetgever gezien als benadelingshandelingen. Met deze opsomming heeft de wetgever uitdrukkelijk niet beoogd om uitputtend te zijn.
4.5.
Wil de werknemer zich kunnen beroepen op het hiervoor genoemde benadelingsverbod van artikel 7:658c BW, dan dient de werknemer aan een aantal eisen te voldoen. In de eerste plaats dient sprake te zijn van
een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden van een misstand. Ook dient de werknemer de melding van een vermoeden van een misstand
te goeder trouw en naar behorente hebben gedaan. Het wetsartikel definieert overigens niet wanneer de werknemer hieraan voldoet. In de wetsgeschiedenis is hierover te lezen dat de werknemer in procedureel en materieel opzicht zorgvuldig dient te handelen (zie: Kamerstukken II 2014/15, 34105, nr. 7, p. 22-23 (Memorie van Toelichting). Een werknemer handelt volgens de hiervoor aangehaalde Memorie van Toelichting in procedureel opzicht zorgvuldig indien
(1) de (potentiële) klokkenluider de desbetreffende feiten eerst intern aan de orde heeft gesteld, zo nodig tot op het hoogste niveau, tenzij dat in redelijkheid niet van hem kon worden gevergd of strijdig is met het maatschappelijk belang en (2) de klokkenluider, indien een interne melding niet tot correctieve actie leidt of er sprake is van een situatie waarin volgens de procedure ook extern gemeld kan worden, de feiten op een passende en evenredige wijze extern bekendmaakt. Van materieel zorgvuldig handelen is volgens de wetsgeschiedenis van artikel 7:658c BW sprake indien
(a) de (potentiële) klokkenluider een op redelijke gronden gebaseerd vermoeden heeft dat de desbetreffende feiten juist zijn; (b) met de (interne) bekendmaking een maatschappelijk belang in het geding is, dan wel kan zijn en; (c) het belang van externe bekendmaking in maatschappelijk opzicht prevaleert boven het belang van de werkgever bij geheimhouding.
4.6.
De WHK kent geen (expliciet) verbod voor werknemers om (het vermoeden van) een misstand extern – zoals bijvoorbeeld in de media – te melden in plaats van eerst een melding te maken bij de werkgever en/of het Huis voor Klokkenluiders. In de wetsgeschiedenis is wel te lezen dat met de WHK bedoeld is om een adequaat systeem neer te zetten dat eventueel extern melden bij de media overbodig zal maken (zie: Kamerstukken II 2014/15, 34105, nr. 7, p. 23) en dat de vraag of er desalniettemin nog grond kan zijn om de media te benaderen, op casusniveau zal moeten worden beantwoord. De Hoge Raad heeft daarover in zijn arrest van 26 oktober 2012 overwogen dat
[d]e in art. 7:611 BW neergelegde verplichting van een werknemer om zich als een goed werknemer te gedragen [mee brengt] dat hij (…) in beginsel tegenover zijn werkgever is gehouden tot discretie en loyaliteiten dat het houden van discretie en loyaliteit tegenover de werkgever ook geldt
indien de werknemer van mening is dat binnen de organisatie sprake is van een misstand die in het algemeen belang dient te worden bestreden(zie: HR 26 oktober 2012, rov. 3.5.1., ECLI:NL:HR:2012:BW9244,
JAR2012/213, rov. 3.5.1. Quirijns/TGB).
4.7.
Weliswaar normeert artikel 7:658c BW in positieve zin de verplichtingen van een werkgever ten opzichte van een klokkenluider in de zin dat de werkgever dat werknemer niet
mag benadelenals gevolg van het melden van een vermoeden van een misstand. Het artikel verbindt echter geen sanctie aan een overtreding van dat verbod door de werkgever. Ook uit de wetsgeschiedenis is niet te destilleren wat de juridische gevolgen zijn van een overtreding van het verbod. Zoals reeds in rechtsoverweging 4.4. aan de orde is geweest worden als voorbeelden van benadeling (onder meer) een overplaatsing genoemd. Het is dus de vraag of artikel 7:658c BW beoogt dat in geval van overtreding van het verbod de werkgever (alleen) gehouden is zijn beslissingen omtrent de positie van de betreffende werknemer ongedaan te maken (in het voorbeeld dus: de overplaatsing ongedaan te maken), of dat de sancties verder reiken en dat de betrokken werkgever zich ook blootstelt aan de verplichting tot het betalen van een schadevergoeding. De grondslag daarvan zou dan kunnen zijn overtreding van de norm van artikel 7:611 BW (‘goed werkgeverschap) of zelfs wanprestatie. Zou in deze procedure vast komen te staan dat [eiser] is benadeeld door TNO, dan dient ook deze vraag aan de orde te komen en beantwoord te worden.
4.8.
Naast het
algemenebenadelingsverbod van artikel 7:658c BW kent TNO ook een meer specifiek benadelingsverbod. Dat benadelingsverbod is neergelegd in artikel 6 van de interne klokkenluidersregeling van TNO en bepaalt dat
“een melder die (…) te goeder trouw een (vermoeden van een) misstand of onregelmatigheid heeft gemeld, op geen enkele wijze in zijn positie wordt benadeeld als gevolg van het melden daarvan”. Verder kent de interne klokkenluidersregeling ook ‘de spelregels’ waar zowel TNO als een melder aan moeten voldoen tijdens het intern melden van (het vermoeden van) een misstand.
4.9.
Verder zijn zowel TNO als [eiser] gebonden aan de bedrijfscode van TNO. Daarin is onder andere opgenomen dat iedere medewerker van TNO ervoor zorgt dat onderzoek wordt uitgevoerd op een zorgvuldige, betrouwbare, controleerbare, onpartijdige en onafhankelijke wijze.
II. De benadeling van [eiser]
4.10.
Het staat tussen partijen niet ter discussie dat [eiser] op 27 april 2016 bij TNO een melding heeft gedaan van het vermoeden van misstanden, zoals dat is neergelegd in de interne klokkenluidersregeling van TNO en artikel 1, onderdeel d, WHK. Het staat ook vast dat het Huis voor Klokkenluiders [eiser] heeft geaccepteerd als een klokkenluider in de zin van de WHK. Daarmee is [eiser] een klokkenluider in de zin van de WHK en daarmee ook in de zin van artikel 7:658c BW. Dit betekent dat het specifieke benadelingsverbod van artikel 6 van de interne klokkenluidersregeling van TNO en het meer algemene benadelingsverbod van artikel 7:658c BW in beginsel op [eiser] van toepassing zijn.
4.11.
Verder staat tussen partijen vast dat [eiser] (kort) na het doen van zijn melding op 30 mei 2016 arbeidsongeschikt is geraakt. Dat is [eiser] tot op heden nog steeds. Het feit dat [eiser] al geruime tijd arbeidsongeschikt is en er bovendien geen uitzicht is op spoedig herstel, betekent dat [eiser] thans in een andere, maar zeker ook nadeliger positie verkeert, dan als hij nog zijn oude functie bij TNO of enige andere positie bij TNO, die partijen in de tussentijd zouden zijn overeengekomen, zou bekleden. Dat ook het zakelijke netwerk van [eiser] is beschadigd, zoals hij zelf naar voren heeft gebracht, is wellicht een ander aspect van benadeling. De in deze procedure mede te beantwoorden vraag is echter of er causaal verband bestaat tussen de handelwijze van TNO ten opzichte van [eiser] sinds zijn klokkenluidersmelding en de positie waarin [eiser] thans verkeert. Zou het causaal verband tussen beide ontbreken, dan kan artikel 7:658c BW in het voorliggende geval geen toepassing vinden.
4.12.
Met het hiervoor genoemde aspect is nauw verbonden de vraag of TNO te verwijten valt dat [eiser] is benadeeld. Zoals hierna uitvoeriger zal worden gemotiveerd, heeft TNO weliswaar in strijd gehandeld met haar eigen klokkenluidersregeling door na te laten om twee externe en onafhankelijke deskundigen te benoemen, maar deze gedraging van TNO weegt niet op tegen de gedragingen van [eiser] , die, van zijn kant, in procedureel en materieel opzicht niet zorgvuldig heeft gehandeld door op verschillende momenten informatie te delen met externe partijen.
4.13.
Hierna zal worden ingegaan op de verschillende deelelementen die tot het hiervoor besproken oordeel hebben geleid. In de eerste plaats zal worden ingegaan op de beschermende maatregelen die TNO heeft getroffen om benadeling van [eiser] voorafgaand aan en tijdens het doen van zijn melding te voorkomen en op de activiteiten die in het kader van de re-integratie van [eiser] (niet) hebben plaatsgevonden. In dat verband zal de vraag beantwoord worden of TNO zorgvuldig heeft gehandeld. Daarna zal ingegaan worden op het meldingsonderzoek en de besluitvorming die bij TNO hebben plaatsgevonden. Tegen die achtergrond zullen de gedragingen van [eiser] worden besproken en afgewogen.
III. De getroffen beschermingsmaatregelen en de re-integratie van [eiser]
4.14.
Begin april 2016 heeft [eiser] een (informele) melding gedaan van mogelijke misstanden. Nog voordat deze informele melding heeft geleid tot een formele melding, heeft TNO in een e-mail van 14 april 2016 maatregelen getroffen om [eiser] te beschermen. Zo werd het door TNO onder andere verstandig geacht dat [eiser] geen contact zou hebben met de medewerkers van de Roadmap CSR en is [eiser] vrijgesteld om werkzaamheden voor het HTSM ‘cyber’ VP te verrichten. Daarbij is door TNO benadrukt dat [eiser] goed moet letten op de mentale en fysieke impact die het meldingsproces op hem heeft en is hij door TNO aangemoedigd om, zo nodig, hulp in te schakelen van de bedrijfsarts, huisarts of andere hulpverleners. Uit de e-mails die zich bij de producties (155 tot en met 161 van de conclusie van antwoord in reconventie) bevinden kan de kantonrechter afleiden dat partijen over deze maatregelen (uitvoerig) hebben gesproken en dat [eiser] op 14 april 2016 (om 9:34 uur) heeft geantwoord dat het “
ok” is. De kantonrechter kan deze instemming niet anders uitleggen dan dat [eiser] het op dat moment met TNO eens was dat het (onder andere) verstandig werd geacht dat hij geen contact had met de medewerkers van de Roadmap CSR en dat hij had begrepen dat hij een fysiek en mentaal zwaar traject was ingeslagen. Dat, zoals [eiser] stelt, hem een spreekverbod was opgelegd, is niet gebleken.
4.15.
Op 27 april 2016 heeft [eiser] de formele melding gedaan bij de IC. [eiser] heeft in de melding een lijst met beschermingsmaatregelen opgenomen die ervoor moesten zorgen dat hij niet benadeeld zou worden. Op 11 mei 2016 heeft TNO vervolgens een e-mail aan [eiser] verzonden, waarin zij een aantal stappen schetst hoe zij [eiser] tijdens het meldingsproces wil beschermen. [eiser] heeft hierop geantwoord dat het hem een goed voorstel lijkt. Twee weken later heeft TNO een brief verzonden aan [eiser] en concreet beschreven welke maatregelen zij neemt om de positie van [eiser] te beschermen. Zo is onder meer besloten dat collega’s op de gebruikelijke en normale wijze kunnen communiceren met [eiser] , dat het “
VP Cyber Security HTSM” zal worden ‘gepauzeerd’ en dat de werkzaamheden van [eiser] voor de “
roadmap Cyber Security & Resilience” eveneens zullen worden gepauzeerd. Dat [eiser] het met deze maatregelen niet eens was, althans dat hij deze maatregelen niet voldoende achtte, volgt uit de e-mails die hij daarna op 28 mei 2016 heeft verzonden aan de bestuursvoorzitter van TNO. Daaropvolgend – en kennelijk om [eiser] tegemoet te komen – heeft TNO op 30 mei 2016 een e-mail aan [eiser] verzonden en heeft TNO [eiser] te kennen gegeven dat hij (aanvullend op de eerdere maatregelen) een externe vertrouwenspersoon kan inschakelen en dat het [eiser] vrij staat om zich te laten adviseren door het Adviespunt klokkenluiders. Ook is [eiser] toen verzocht om een document op te stellen met de benadeling die hij sinds het doen van zijn melding ervaart.
4.16.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft TNO met al de hiervoor genoemde stappen en maatregelen vanaf begin april 2016 pro-actief en zorgvuldig gehandeld om benadeling van [eiser] te voorkomen. TNO heeft over de maatregelen uitvoerig met [eiser] gesproken en zij heeft uiteindelijk op 26 mei 2016 een aantal concrete maatregelen getroffen. Toen die maatregelen onvoldoende tegemoetkwamen aan de wensen van [eiser] heeft TNO aanvullende maatregelen getroffen. Dat TNO de door [eiser] in zijn melding van 27 april 2016 genoemde beschermingsmaatregelen niet, althans niet volledig, heeft overgenomen, kan TNO in dit kader niet worden aangerekend.
4.17.
De benadelingsverboden van artikel 6 van de interne klokkenluidersregeling van TNO en artikel 7:658c BW bepalen dat de melder niet benadeeld mag worden. Op welke wijze een werkgever dat moet voorkomen, bepalen deze artikelen niet. Waar het om gaat is dat TNO die maatregelen heeft genomen, die onder de gegeven omstandigheden in redelijkheid van haar verlangd konden worden. Omdat TNO tussen begin april en 30 mei 2016 pro-actief en zorgvuldig heeft gehandeld om de benadeling van [eiser] te voorkomen, kan [eiser] nu TNO niet met vrucht tegenwerpen dat hij desondanks op 30 mei 2016 arbeidsongeschikt is geraakt.
4.18.
Na de ziektemelding van 30 mei 2016 heeft er in de maanden juni en juli 2016 geen re-integratie van [eiser] plaatsgevonden. Dat valt TNO echter niet te verwijten. Uit de e-mail van [eiser] van 15 juni 2016 volgt immers dat [eiser] zich daar op dat moment niet toe in staat achtte (vanwege een verstoord hartritme als gevolg van een overmatig stressniveau). Daarnaast volgt uit de terugkoppeling van de bedrijfsarts van 4 juli 2016 dat [eiser] niet inzetbaar was en geen werkzaamheden kon verrichten. Daarmee was het op dat moment nog te vroeg om een re-integratietraject te kunnen inzetten.
4.19.
Op 21 juli 2016 heeft TNO beslist om voor de tijd dat [eiser] afwezig was de werkzaamheden die [eiser] verrichtte voor het “
VP Cyber Security HTSM”, te laten verrichten door een andere werknemer. [eiser] stelt dat hij hierdoor in zijn positie is benadeeld, althans dat zijn re-integratie niet is bevorderd. Deze stelling zal worden verworpen.
4.20.
Zoals reeds hiervoor is overwogen heeft TNO op 26 mei 2016 aan [eiser] te kennen gegeven dat het “
VP Cyber Security HTSM” gepauzeerd zal worden. TNO kon op dat moment redelijkerwijs niet voorzien dat [eiser] vier dagen later arbeidsongeschikt zou raken en dat hij dat langdurig zou blijven. Ook kon TNO op dat moment niet voorzien dat de oplevering van het onderzoekrapport pas in september 2016 zou plaatsvinden. Op 26 mei 2016 was namelijk de verwachting dat het meldingsonderzoek op 26 juni 2016 afgerond zou zijn. TNO heeft weliswaar verplichtingen jegens [eiser] in het kader van zijn bescherming tegen benadeling, maar TNO heeft ook verplichtingen jegens haar eigen organisatie en de voortgang van haar projecten. In dat kader mag TNO redelijke maatregelen treffen om de voortgang van haar projecten te waarborgen.
4.21.
Gelet op het advies van de bedrijfsarts van 4 juli 2016 stond op 21 juli 2016 wel vast dat [eiser] langere tijd arbeidsongeschikt zou blijven. Ook was toen duidelijk dat de oplevering van het onderzoeksrapport (door de IC in een e-mail van 11 juli 2016) was uitgesteld tot 9 september 2016 (in plaats van 26 juni 2016). Zoals hierna in het kader van de vraag of het meldingsonderzoek deugdelijk is verricht, zal worden overwogen, is het uitstel van het onderzoeksrapport niet aan TNO te verwijten. Dat TNO op 21 juli 2016 heeft beslist om [eiser] (toen nog) tijdelijk te vervangen in plaats van het volledige programma te pauzeren, is vanwege deze twee (niet te voorziene) omstandigheden – langdurige afwezigheid en vertraging van het onderzoeksrapport – een (financiële en operationele) afweging die TNO in redelijkheid heeft kunnen maken. Dat geldt te meer nu, zoals door TNO is gesteld en door [eiser] niet gemotiveerd is weersproken, aan het programma meerdere werknemers werkten en dat deze niet aan het programma konden werken zolang het programma ‘gepauzeerd’ was. TNO heeft door deze beslissing de re-integratie van [eiser] dus niet tegengewerkt, onzorgvuldig gehandeld of [eiser] anderszins benadeeld.
4.22.
Na de beslissing van TNO om de werkzaamheden van het programma te laten verrichten door een andere medewerker, heeft [eiser] op of omstreeks 25 juli 2016 de bedrijfsarts opnieuw bezocht. Volgens het advies van de bedrijfsarts was op dat moment de verwachting dat [eiser] vanaf augustus 2016 gedeeltelijk (50%) passende werkzaamheden kon verrichten in een passende werkomgeving. TNO heeft [eiser] vervolgens op 18 augustus 2016 per SMS gevraagd om een gesprek zodat zij gezamenlijk een plan van aanpak konden opstellen. [eiser] heeft hierop geantwoord dat de situatie inmiddels achterhaald was en dat zijn gezondheid zijn enige prioriteit was. TNO heeft [eiser] in een e-mail van 23 augustus 2016 daarna (opnieuw) verzocht om op 25 augustus 2016 te verschijnen voor een gesprek. Op dat moment heeft TNO ook gedreigd met een loonstop als [eiser] niet voldoet aan de voorschriften naar aanleiding van een ziektemelding. De wijze waarop TNO [eiser] op 23 augustus 2016 heeft verzocht om te verschijnen op het gesprek van 25 augustus 2016 is, gezien de kwetsbare (gezondheids)situatie van [eiser] op dat moment, wellicht in intermenselijke zin niet bijzonder elegant geweest, in juridische zin valt dit TNO niet te verwijten. Hierbij weegt mee dat uit het laatst gegeven advies van de bedrijfsarts (van 25 juli 2016) volgt dat [eiser] op dat moment weer gedeeltelijk aan het werk kon in passende werkzaamheden en dus aan zijn re-integratie kon gaan werken. De bedrijfsarts geeft in zijn advies echter niet aan welke passende werkzaamheden [eiser] kon verrichten en in welke passende werkomgeving dat moest gebeuren. Het was daarom aan TNO om te onderzoeken welke passende werkzaamheden [eiser] kon verrichten (en aan [eiser] om daar in redelijkheid aan mee te werken). Het opstellen van een plan van aanpak biedt daarvoor (bij uitstek) ondersteuning. Dat geldt te meer nu partijen op dat moment in een uitzonderlijke situatie verkeerden. Naast de arbeidsongeschiktheid van [eiser] speelde op dat moment (de zomer van 2016) namelijk ook het meldingsonderzoek van de CMO. Dat TNO eerst een plan van aanpak wilde opstellen, voordat zij [eiser] liet re-integreren in passende werkzaamheden, acht de kantonrechter daarom onder de gegeven omstandigheden alleszins redelijk. Dat geldt ook voor de wijze waarop TNO [eiser] in dit kader heeft aangespoord om hem te laten verschijnen op het gesprek van 25 augustus 2016. Hierbij weegt mee dat TNO als werkgever verplicht was om de re-integratie van [eiser] op grond van artikel 7:658a, eerste lid, BW te bevorderen en in dat kader ook verplicht was om een plan van aanpak op te stellen (artikel 7:658a, derde lid, BW).
4.23.
Dat [eiser] in de periode na augustus 2016 tot en met december 2016 geen kans heeft gekregen om te re-integreren in zijn eigen functie, valt TNO niet te verwijten. De stelling van [eiser] dat hij na het besluit van de Raad van Bestuur weer arbeidsgeschikt was en op dat moment door TNO teruggeplaatst had moeten worden in zijn eigen werkzaamheden, zal worden verworpen. Uit het toen meest recente advies van de bedrijfsarts van 30 augustus 2016 volgt dat [eiser] niet inzetbaar was tot het verrichten van werkzaamheden. In dat advies is niet te lezen dat [eiser] weer geschikt is om zijn eigen werkzaamheden te verrichten, zodra de Raad van Bestuur een besluit zou hebben genomen. In gelijke bewoordingen heeft de bedrijfsarts zijn advies herhaald op 3 oktober en 14 november 2016. Dit betekent dat [eiser] tot na 14 november 2016 in ieder geval niet geschikt werd geacht om werkzaamheden te verrichten voor TNO, laat staan om werkzaamheden te verrichten in zijn eigen functie van “
[functie]”.
4.24.
Op 4 januari 2017 adviseert de bedrijfsarts TNO vervolgens om de re-integratie-activiteiten/projecten zo expliciet mogelijk te omschrijven. In zijn terugkoppeling schrijft de bedrijfsarts ook dat er sprake is van een toename van de reeds bestaande medische klachten. Drie weken later adviseert de bedrijfsarts om de daadwerkelijke re-integratie nog niet op te pakken. Op 25 januari 2017 stuurt TNO vervolgens een e-mail aan [eiser] waarin zij aangeeft dat er contact wordt opgenomen door Ergatis. Dit was volgens TNO noodzakelijk om inzichtelijk te krijgen welke re-integratiemogelijkheden er bestonden voor [eiser] . Nadat [eiser] in februari 2017 het besluit van de Raad van Toezicht had ontvangen en partijen over de inhoud daarvan discussiërden, neemt de direct leidinggevende van [eiser] ( [leidinggevende] ) begin maart 2017 weer contact op met [eiser] . In deze e-mail wordt (opnieuw) naar voren gebracht dat Ergatis contact zal opnemen met [eiser] . Ook geeft hij aan [eiser] te kennen dat The Lime Tree contact zal opnemen om het gesprek tussen [leidinggevende] en [eiser] te faciliteren. In antwoord daarop stelt [eiser] dat hij geen probleem heeft met [leidinggevende] en dat mediation tussen [eiser] en [leidinggevende] daarom niet logisch is. In dezelfde e-mail geeft [eiser] te kennen dat hij wel open staat voor mediation met [betrokkene 7] ( [functie] ). In april 2017 vindt vervolgens een gesprek plaats (overigens zonder mediator) tussen [betrokkene 7] en [eiser] . Dat leidt evenwel niet tot een oplossing. [leidinggevende] neemt daarna in mei 2017 per e-mail opnieuw contact op met [eiser] . In die e-mail wordt [eiser] verplicht om contact op te nemen met de hiervoor genoemde twee instanties. Dat doet [eiser] niet omdat – in de woorden van [eiser] – de hoogste bestuurslaag van TNO zijn re-integratie saboteert. De doorbetaling van zijn loon wordt daarna op 10 mei 2017 door TNO stopgezet. Op 19 juni 2017 heeft het UWV in een deskundigenoordeel beslist dat [eiser] voldoende heeft gedaan aan zijn re-integratie. In haar arbeidsdeskundig rapportage is daarnaast te lezen dat de oorzaak van de ziekmelding werkgerelateerd is en dat door TNO en [eiser] volgens de ‘Stecr richtlijn arbeidsconflicten’ gefocust moet worden op een oplossing van de ontstane situatie. Daarna heeft TNO het loon, althans voor ten hoogste 70%, van [eiser] met terugwerkende kracht aan [eiser] voldaan. Uiteindelijk zijn partijen in oktober 2017 begonnen met mediation. Dit traject is zonder oplossing geëindigd. Nadien heeft geen re-integratie meer plaatsgevonden. Dat TNO de loonbetaling van [eiser] op enig moment heeft opgeschort is, net als hiervoor reeds eenmaal aan de orde is geweest, niet de meest elegante maatregel, maar onder de gegeven omstandigheden ook niet volledig aan TNO toe te rekenen.
4.25.
Zoals [eiser] ten aanzien van de interventies door Ergatis en The Lime Tree terecht heeft betoogd, is het, gezien de kwetsbare positie waarin [eiser] verkeerde, niet zorgvuldig van TNO geweest dat Ergatis en The Lime Tree talloze keren hebben geprobeerd om een afspraak te maken met [eiser] . Dat [eiser] daar onnodige stress van heeft ondervonden, acht de kantonrechter niet uitgesloten. Dat geldt te meer nu bij TNO, gelet op het advies van de bedrijfsarts van 4 januari 2017, bekend was dat de medische klachten van [eiser] waren verergerd. Aan de andere kant lag er, zoals reeds is overwogen, op grond van artikel 7:658a, eerste lid, BW op TNO ook een inspanningsverplichting om de re-integratie van [eiser] te bevorderen. Tot dat moment was dat niet gelukt. Ook was TNO door de bedrijfsarts op 23 januari 2017 geadviseerd om aan
activiteitente werken die bijdragen aan een oplossing voor de problematiek in de eigen werksituatie. Om welke activiteiten het hierbij moest gaan en hoe TNO [eiser] in dit kader had dienen te bejegenen, adviseert de bedrijfsarts niet. TNO is hierin door de bedrijfsarts dus in zekere zin vrij gelaten. De kantonrechter acht het daarom in juridische zin niet aan TNO te verwijten dat Ergatis en The Lime Tree [eiser] (onnodig) onder zekere druk hebben gezet. Hierbij weegt ook mee dat de arbeidsverhouding op dat moment zodanig was verslechterd, zowel door de brief die [eiser] op 22 november 2016 aan de Nederlandse ambassadeur had gestuurd als door het besluit dat de Raad van Toezicht op 14 februari 2017 heeft genomen (waarover hierna meer), dat het niet onredelijk wordt geacht dat TNO externe partijen heeft ingeschakeld om te onderzoeken welke mogelijkheden tot re-integratie er nog bestonden en om de gesprekken tussen [leidinggevende] en [eiser] te faciliteren.
4.26.
Dat partijen na de mediation van oktober 2017 niet tot een oplossing van het arbeidsconflict zijn gekomen, valt geen van beide partijen te verwijten. Dat nadien geen activiteiten tot re-integratie zijn verricht valt, naar het oordeel van de kantonrechter, evenmin een van beide partijen te verwijten. Als er immers een arbeidsconflict aanwezig is, moet dat conflict, zoals het UWV in zijn arbeidsdeskundige rapportage van 19 juni 2017 terecht naar voren brengt, eerst opgelost worden, voordat nadere stappen kunnen worden gezet. Zo ver is helaas niet gekomen. Een oplossing van een arbeidsconflict kan overigens ook niet afgedwongen worden, zeker niet in de complexe situatie waarin partijen zich na ruim anderhalf jaar discussiëren bevonden. Dat het UWV in mei 2018 heeft besloten om een loonsanctie aan TNO op te leggen, omdat TNO niet alle verplichtingen is nagekomen voor de re-integratie van [eiser] , maakt het voorgaande niet anders. Hierbij weegt mee dat niet vastgesteld kan worden waarom het UWV tot dit oordeel is gekomen, omdat de motivering van het UWV in de brief van 1 mei 2018 ontbreekt.
4.27.
De slotsom van al het voorgaande is dat TNO zorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van de beschermende maatregelen die TNO heeft getroffen om benadeling van [eiser] voorafgaand aan en tijdens het doen van zijn melding te voorkomen en dat TNO ook zorgvuldig, althans onder omstandigheden voldoende zorgvuldig, heeft gehandeld in het kader van de re-integratie van [eiser] .
IV. De onderzoeken door TNO
A. Het besluit van de Raad van Bestuur
4.28.
Medio april 2016 heeft [eiser] een (informele) melding gedaan van misstanden bij TNO. Daarna heeft [eiser] op 27 april 2016 een formele melding gedaan bij de IC. In zijn melding heeft [eiser] een vijftal vermoedens van misstanden genoemd die volgens de tekst van zijn melding betrekking hebben op [betrokkene 3] . Op 3 mei 2016 heeft de IC aan [eiser] te kennen gegeven dat zij de melding van [eiser] ontvankelijk heeft verklaard. In een e-mail van diezelfde datum is te lezen dat de IC drie (vaste) leden heeft vervangen, omdat een van de leden een dubbelrol vervulde en twee leden betrokken waren in het voorstadium van de melding. Twee weken later heeft de IC een opdracht gegeven aan de CMO om de melding van [eiser] feitelijk te onderzoeken. In het kader van dit onderzoek heeft de CMO zeven personen geïnterviewd. Zij heeft haar onderzoeksrapport uiteindelijk op 9 september 2016 opgeleverd aan de IC. Op basis van dat onderzoeksrapport heeft de IC aan de Raad van Bestuur geadviseerd om de melding van [eiser] grotendeels ongegrond te verklaren. Ten aanzien van de vijfde deelmelding – [betrokkene 3] treedt niet op tegen een strafbaar feit – heeft de IC geoordeeld dat [betrokkene 3] niet adequaat heeft opgetreden. Volgens de IC levert dit echter geen integriteitsschending op. De Raad van Bestuur heeft daarna op 28 september 2016 besloten om het advies van de IC over te nemen.
4.29.
[eiser] stelt dat het onderzoek van de CMO niet deugdelijk is verricht en dat de Raad van Bestuur het besluit van 28 september 2016 op onjuiste wijze heeft genomen. Volgens [eiser] waren de leden van de CMO geen onderzoekers, maar managers. Daarnaast heeft [eiser] gesteld dat het onderzoek van de CMO niet deugdelijk is verricht, omdat de CMO de onderzoeksduur van maximaal zes weken heeft overschreden. Verder heeft de CMO volgens [eiser] nagelaten om een aantal bij de melding betrokken mensen te interviewen en heeft de CMO nagelaten om – in de woorden van [eiser] :
onomstotelijk– bewijs mee te wegen. Het feitenonderzoek is daarmee volgens [eiser] onvolledig. Tot slot heeft [eiser] naar voren gebracht dat hij na ontvangst van het concept-rapport op 8 september 2016 een groot aantal punten (47) heeft aangestipt die volgens hem nadere duiding vergen, onjuistheden bevatten, dan wel onvolledig, suggestief of ongefundeerd zijn. De CMO is, ondanks de verplichting daartoe, volgens hem nauwelijks ingegaan op de punten die hij heeft aangedragen.
4.30.
Bij de vraag of het onderzoek van de CMO deugdelijk is verricht en [eiser] als gevolg daarvan is benadeeld in zijn positie, wordt vooropgesteld dat slechts marginaal getoetst kan worden of het onderzoek van de CMO deugdelijk heeft plaatsgevonden. Het is niet aan de kantonrechter om het (feiten)onderzoek van de CMO naar aanleiding van de melding van [eiser] opnieuw uit te voeren. Zowel de bij TNO van toepassing zijnde klokkenluidersregeling als de bedrijfscode van TNO geven geen duidelijke maatstaf op welke wijze een onderzoek moet worden verricht naar (het vermoeden van) een misstand. De bedrijfscode van TNO bepaalt in algemene zin (slechts) dat het onderzoek moet zijn uitgevoerd op zorgvuldige, betrouwbare, controleerbare, onpartijdige en onafhankelijke wijze. De interne klokkenluidersregeling geeft daarnaast een aantal processuele ‘spelregels’, waar TNO verplicht is aan te voldoen. Zo is in het tweede lid van artikel 3 bepaald dat de IC binnen zes weken na het ontvankelijk verklaren van de melding schriftelijk haar bevindingen en het daarmee samenhangende advies meldt aan de Raad van Bestuur. In artikel 3, vierde lid, is daarbij bepaald dat als het advies niet binnen zes weken kan worden gemeld, de IC de afhandeling van het advies voor ten hoogte vier weken kan verdagen.
4.31.
Het voorgaande betekent – kort gezegd – dat het TNO, meer in het bijzonder de IC en de CMO, grotendeels (binnen de norm van de bedrijfscode van TNO en de spelregels van de klokkenluidersregeling) vrij stond om te bepalen op welke wijze en door wie zij onderzoek liet doen naar de melding van [eiser] . Omdat het TNO vrij stond om te bepalen door wie zijn onderzoek liet doen naar de melding van [eiser] , kan [eiser] TNO niet met vrucht tegenwerpen dat TNO – in de woorden van [eiser] – ‘managers’ heeft ingeschakeld om de melding van [eiser] te onderzoeken en geen (professionele) onderzoekers. Dat de leden van de IC en de CMO niet onpartijdig of onafhankelijk hebben gehandeld in de uitvoering van het onderzoek, is daarbij ook door [eiser] niet gesteld en overigens ook niet gebleken. Sterker nog, uit het feit dat de IC drie van haar leden heeft vervangen, omdat twee leden in het voorstadium waren betrokken en één lid een dubbelrol vervulde, volgt juist dat TNO in dit kader onafhankelijk en onpartijdig te werk is gegaan, althans heeft willen gaan.
4.32.
Nu de melding van [eiser] op 3 mei 2016 ontvankelijk is verklaard, had de IC op grond van artikel 3 van de klokkenluidersregeling uiterlijk tien weken nadien (op 12 juli 2016) advies moeten uitbrengen aan de Raad van Bestuur. De IC heeft dit (pas) gedaan op 22 september 2016. Zoals [eiser] terecht heeft betoogd, heeft de IC daarmee formeel gezien in strijd gehandeld met de klokkenluidersregeling. De kantonrechter is evenwel van oordeel dat dit feit TNO niet kan worden verweten. Hierbij is het volgende van belang.
4.33.
Op 10 juni 2016 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen de CMO en [eiser] . Na dit gesprek heeft de CMO in de periode tot 20 juni 2016 zes andere personen gesproken. Uit de e-mail van 23 juni 2016 die de CMO daarna aan [eiser] heeft verzonden en waarin zij [eiser] heeft uitgenodigd voor een vervolggesprek, kan afgeleid worden dat de CMO een vervolggesprek met [eiser] noodzakelijk achtte. Uit de mailwisseling vanaf 30 juni 2016 tussen [eiser] en de CMO, kan de kantonrechter daarnaast afleiden dat partijen het nog niet eens waren over de inhoud van het verslag van het eerste gesprek en dat er nog geen afspraak was gemaakt voor een vervolggesprek. Op 4 juli 2016 volgt vervolgens een advies van de bedrijfsarts waarin aan partijen te kennen wordt gegeven dat [eiser] niet inzetbaar is en dat [eiser] geen werkzaamheden kan verrichten. Ook valt in dat advies te lezen dat het niet haalbaar werd geacht om activiteiten te verrichten die bijdragen aan een oplossing voor de ‘ontstane situatie’ en dat op 25 juli 2016 een vervolgafspraak is gepland met de bedrijfsarts. Dat de CMO vanaf 4 juli 2016 heeft gewacht om [eiser] in de tussentijd uit te nodigen voor een vervolggesprek, is niet aan TNO te verwijten, maar is juist zorgvuldig te noemen, omdat TNO anders in strijd had gehandeld met het advies van de bedrijfsarts. Dat dit ertoe heeft geleid dat de oplevering van het onderzoeksrapport vertraging opliep, is in het kader van de zorgvuldigheid dus ook niet aan TNO te verwijten. Zorgvuldigheid gaat hierbij boven snelheid.
4.34.
Dat het vervolggesprek uiteindelijk niet heeft plaatsgevonden en dat het onderzoeksrapport dus eerder opgeleverd had kunnen worden, kan [eiser] TNO in dit verband (en achteraf gezien) niet met vrucht tegenwerpen. TNO heeft al op 11 juli 2016 per e-mail te kennen gegeven dat de oplevering van het rapport was uitgesteld tot 9 september 2016. Op dat moment was nog de verwachting dat het vervolggesprek zou plaatsvinden. Onzeker was echter wanneer dat gesprek zou kunnen plaatsvinden, omdat [eiser] op dat moment niet inzetbaar was. Pas op 7 augustus 2016 werd duidelijk dat er geen vervolggesprek kon plaatsvinden, omdat [eiser] te kennen had gegeven dat hij niet meer inhoudelijk betrokken wilde zijn bij het meldingsonderzoek. Dat TNO op dat moment niet direct is overgegaan tot oplevering van het onderzoeksrapport, valt haar niet te verwijten. De oplevering viel op dat moment namelijk midden in de vakantieperiode. Dit was voor TNO redelijkerwijs niet te voorzien op het moment dat [eiser] zijn melding deed op 27 april 2016 en de CMO de opdracht kreeg om die melding te onderzoeken.
4.35.
Naast de bedrijfscode TNO en de klokkenluidersregeling, was TNO, meer in het bijzonder de CMO, gebonden aan de schriftelijke opdrachtbevestiging van de IC van 17 mei 2016. In het laatstgenoemde stuk is een aantal specifieke artikelen opgenomen waaraan de CMO in het kader van haar onderzoek moet voldoen. Zo is onder andere in artikel 6 van de opdrachtbevestiging bepaald dat de CMO hoor en wederhoor toepast. In dat kader krijgen geïnterviewden – zoals [eiser] – de gelegenheid om feitelijke onjuistheden aan te passen en is de CMO verplicht om te motiveren wanneer zij de door de geïnterviewden naar voren gebrachte feitelijke onjuistheden
niet overneemt. Gelet op deze verplichting had het op de weg van de CMO gelegen om voldoende te motiveren waarom zij de door [eiser] in zijn reactie van 8 september 2016 naar voren gebrachte (47) punten niet heeft overgenomen. In haar onderzoeksrapport is weliswaar te lezen dat zij de punten heeft
meegewogenbij de afronding van het concept-rapport, maar uit het rapport valt niet af te leiden hoe de CMO dat concreet heeft gedaan en ook niet of de CMO de punten van [eiser] heeft overgenomen. De (verkorte) motivering van twee regels is daarbij ook niet in verhouding tot de goed gemotiveerde en onderbouwde reactie van 24 pagina’s van [eiser] op het concept-onderzoeksrapport. Op dit punt had het dus van de CMO verwacht mogen worden om – zoals de bedrijfscode bepaalt – zorgvuldiger te zijn.
4.36.
Dat de CMO ten aanzien van de door [eiser] naar voren gebrachte punten ontoereikend heeft gemotiveerd, betekent naar het oordeel van de kantonrechter echter niet dat het
volledigeonderzoek van de CMO onzorgvuldig is verricht. In tegendeel. Zoals hiervoor reeds is overwogen, stond het TNO vrij om te bepalen door wie zij het onderzoek liet verrichten. Daarbij is vast komen te staan dat de leden van de IC onpartijdig en onafhankelijk te werk zijn gegaan. Uit het omvangrijke onderzoeksrapport van de CMO – dat, zoals reeds is overwogen, slechts marginaal getoetst kan worden – volgt daarnaast dat de CMO de conclusie trekt dat de melding van [eiser] naar (het vermoeden van) misstanden grotendeels ongegrond is, nadat zij eerst uitvoerig de context van de melding heeft geschetst en nadat zij per deelmelding haar bevindingen naar voren brengt. De bevindingen van de CMO zijn daarbij op een concrete wijze (met vindplaatsen) onderbouwd. Het is voor de lezer van het rapport dus controleerbaar hoe de CMO tot deze bevindingen is gekomen. Daarna motiveert de CMO uitvoerig waarom die bevindingen (al dan niet) leiden tot de conclusie dat de deelmeldingen ongegrond zijn. Anders dan de twee regels die de CMO wijt aan het commentaar van [eiser] , doet de CMO dit uitgebreid en op een zorgvuldige wijze. De kantonrechter is daarom van oordeel dat het onderzoek van de CMO naar de melding van [eiser] voldoende zorgvuldig en deugdelijk is verricht. Ook kan het niet zo zijn dat de CMO de opmerkingen van [eiser]
moestovernemen. Het was immers haar rapport, waarop [eiser] op de hiervoor beschreven wijze bij betrokken is. Daarbij komt nog dat het rapport niet, zoals [eiser] stelt, niet kàn voldoen, omdat het niet voor de volle 100% volgens het boekje is opgesteld. Het gaat erom dat het rapport de redelijke toets van kritiek kan doorstaan.
4.37.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Raad van Bestuur het besluit op 28 september 2016 om de melding van [eiser] grotendeels ongegrond te verklaren in redelijkheid heeft mogen nemen. TNO heeft in het kader van het meldingsonderzoek tot dit moment dus zorgvuldig gehandeld.
B. Het besluit van de Raad van Toezicht
4.38.
Na het besluit van de Raad van Bestuur hebben partijen uitvoerig met elkaar gesproken over de uitkomst van dat besluit. [eiser] is uiteindelijk op 28 november 2016 in beroep gegaan tegen het besluit van de Raad van Bestuur. Het beroep van [eiser] is in een besluit van de Raad van Toezicht van 14 februari 2017 niet-ontvankelijk verklaard, dan wel door haar ongegrond verklaard.
4.39.
[eiser] stelt dat het besluit van de Raad van Toezicht in strijd is met de interne klokkenluidersregeling van TNO, omdat zij dit besluit in strijd met artikel 4, zesde lid, heeft genomen zonder dat zij twee onafhankelijke en externe deskundigen heeft geraadpleegd. Volgens TNO was evenwel sprake van een nieuwe melding, omdat de melding gericht was tegen het handelen van de Raad van Bestuur en niet, zoals aanvankelijk, tegen het handelen van [betrokkene 3] . TNO stelt zich daarom van haar kant op het standpunt dat [eiser] niet-ontvankelijk was in zijn beroep van 28 november 2016.
4.40.
Zoals hiervoor al is overwogen, is TNO gebonden aan haar interne klokkenluidersregeling. In artikel 4, eerste lid, onderdeel b, is opgenomen dat wanneer een melder het niet eens is met een besluit dat door de Raad van Bestuur wordt genomen, de melder een beroepsmogelijkheid heeft bij de Raad van Toezicht. Artikel 4, zesde lid, bepaalt daarbij dat de Raad van Toezicht twee externe, onafhankelijke deskundigen benoemt om zich een oordeel te vormen over de melding.
4.41.
Anders dan TNO heeft betoogd, is de kantonrechter van oordeel dat de brief van 28 november 2016 een beroep inhoudt tegen het besluit van de Raad van Bestuur om de melding van [eiser] ongegrond te verklaren. In de brief van 28 november 2016 is namelijk (uitdrukkelijk) te lezen dat [eiser] beroep aantekent tegen het besluit van de Raad van Bestuur, omdat hij zich niet kan vinden in het rapport van de IC en ook niet in de besluiten van de Raad van Bestuur. Dat de grieven van [eiser] gericht zijn tegen het handelen van de Raad van Bestuur maken dat niet anders. Bij de brief zijn namelijk vijf tabellen toegevoegd, waarin [eiser] zijn grieven heeft onderbouwd. Deze onderbouwing betreft onder meer een beknopte weergave van de stellingen die [eiser] eerder aan zijn melding van 27 april 2016 ten grondslag heeft gelegd. Daaruit kon TNO, meer in het bijzonder de Raad van Toezicht, afleiden dat sprake was van een beroep tegen het besluit van de Raad van Bestuur.
4.42
Omdat de brief een beroep inhoudt tegen het besluit van de Raad van Bestuur, had TNO formeel gezien op grond van artikel 4, zesde lid, van de klokkenluidersregeling eerst twee onafhankelijke en externe deskundigen moeten benoemen om het beroep van [eiser] te onderzoeken, voordat de Raad van Toezicht een besluit had kunnen nemen. Omdat vaststaat dat de Raad van Toezicht dat niet heeft gedaan, is het besluit dat de Raad van Toezicht op 14 februari 2017 heeft genomen in strijd met de interne klokkenluidersregeling. Dit betekent dat TNO in dit kader, zoals haar bedrijfscode voorschrijft, niet zorgvuldig heeft gehandeld.
4.43.
Dat het besluit van de Raad van Toezicht in strijd is met de klokkenluidersregeling, betekent echter niet dat [eiser] in zijn positie is benadeeld en dat hij dus recht heeft op de door hem gestelde schadevergoeding. Er is namelijk geen rechtstreeks verband tussen het feit dat de Raad van Toezicht een besluit heeft genomen, dat in strijd is met de klokkenluidersregeling en de (mogelijke) benadeling van [eiser] .
V. De gedragingen van [eiser]
4.44.
Zoals hiervoor reeds onder het juridisch toetsingskader is overwogen, dient een melder van (een vermoeden van) een misstand in procedureel en materieel opzicht zorgvuldig te handelen. Dat heeft [eiser] op meerdere momenten tijdens het doen van zijn melding niet gedaan. Tijdens het onderzoek van de CMO heeft [eiser] begin september 2016 contact opgenomen met een (externe) Duitse partner van TNO. [eiser] heeft toen informatie gedeeld, althans besproken, dat in het concept-onderzoeksrapport van de CMO wordt beschreven. Daarnaast heeft [eiser] op 22 november 2016 – en dus nog voordat [eiser] in beroep was gegaan tegen het besluit van de Raad van Bestuur – contact opgenomen met de Nederlandse ambassadeur in Singapore. [eiser] heeft toen een brief (op briefpapier van TNO) verzonden aan de Nederlandse ambassadeur en geschreven dat [betrokkene 3] en TNO een strafbaar feit verzwijgen. Op of omstreeks 21 december 2018 hebben het NRC en nieuwswebsite Follow The Money geschreven over de melding van [eiser] .
4.45.
Wat betreft het contact met de Duitse partner, heeft [eiser] gesteld dat in september 2016 de waarheidsvinding zwaarder woog dan de in acht te nemen vertrouwelijkheid en dat hij daarom informatie mocht delen met de Duitse partner van TNO. Ten aanzien van de melding aan de ambassadeur heeft [eiser] gesteld dat het landsbelang op 22 november 2016 in gevaar was en dat hij daarom contact mocht opnemen met de Nederlandse ambassadeur. Over de publicaties heeft [eiser] gesteld dat het hem door TNO niet is verboden om contact op te nemen met de media. Daarnaast heeft [eiser] niet zelf een stap naar de media gezet, maar is hij door de media benaderd.
4.46.
De stelling van [eiser] dat de waarheidsvinding zwaarder weegt dan de in acht te nemen vertrouwelijkheid zal worden verworpen. In de eerste plaats is hierbij van belang dat het niet aan [eiser] , als werknemer van TNO, is om de door hem gestelde belangenafweging te maken, maar aan TNO als werkgever. Bovendien was [eiser] (slechts) melder van (een vermoeden van) een misstand en maakte hij in die hoedanigheid geen deel uit van de CMO. Hij had de CMO daarom vrij moeten laten in haar onderzoek naar zijn melding en mocht dus ook geen verklaringen verifiëren bij derden. Als achteraf blijkt dat de CMO al dan niet op het verkeerde spoor is gezet door bijvoorbeeld vervalste of onjuiste gegevens, dan had [eiser] een nieuwe melding kunnen doen bij de IC, in beroep kunnen gaan bij de Raad van Toezicht, of desnoods een externe melding kunnen doen bij het Huis voor Klokkenluiders. Door echter tijdens het onderzoek naar de melding en nog zonder dat de interne procedures volledig waren doorlopen en afgerond, al informatie aan externe partijen te verschaffen, heeft [eiser] in procedureel opzicht niet zorgvuldig gehandeld en heeft hij mogelijk zelfs het meldingsonderzoek gefrustreerd. Bovendien geldt dat hetgeen in zijn ogen (dus subjectief)
onomstotelijkbewijs is, dat in objectieve zin niet hoeft te zijn.
4.47.
Daarnaast stond (en staat) het [eiser] überhaupt niet vrij om contact op te nemen externe partijen zoals de Duitse partner van TNO of met de Nederlandse ambassadeur in Singapore, ook niet als dat de waarheidsvinding ten goede komt, bewindslieden mogelijk in verlegenheid worden gebracht en zelfs niet als het landsbelang volgens [eiser] in gevaar komt. Op grond van artikel 2, negende lid, van de klokkenluidersregeling was (en is) [eiser] namelijk verplicht om naar binnen en buiten toe vertrouwelijkheid in acht te nemen. [eiser] was op grond van zijn arbeidsovereenkomst met TNO (artikel 6.4 van de Arbeidsvoorwaarden TNO) bovendien verplicht tot geheimhouding van “
al hetgeen”hem in het kader van zijn dienstverband met TNO ter kennis komt, dus ook van
het verzwijgen van strafbare feitendoor TNO, [betrokkene 3] of wie dan ook. Los van de verplichtingen die [eiser] heeft geschonden door contact op te nemen met externe partijen, bevat de brief van [eiser] aan de ambassadeur ook stellingen van [eiser] waar hij en TNO op dat moment al maanden sterk en inhoudelijk over van mening verschilden. Door de woorden die [eiser] gebruikt in zijn brief van 22 november 2016 en door deze brief op briefpapier van TNO te versturen, presenteert [eiser] zijn stellingen in deze brief niettemin als vaststaande feiten. Van vaststaande feiten was (en is) echter geen sprake. Op 22 november 2016 stonden immers nog (meerdere) procesgangen open. Zowel intern bij de Raad van Toezicht als extern bij het Huis voor Klokkenluiders. Door zijn stellingen als vaststaande feiten naar buiten toe te presenteren, heeft [eiser] in het kader van zijn melding jegens TNO niet zorgvuldig gehandeld.
4.48.
[eiser] heeft daarnaast niet zorgvuldig jegens TNO gehandeld door in of omstreeks december 2018 mee te werken aan de publicaties van nieuwsartikelen in de NRC en op de website van Follow The Money. In de publicaties wordt tot in detailniveau geschreven over de melding van [eiser] . Niet alleen wordt geciteerd uit vertrouwelijke brieven die door TNO aan [eiser] zijn verzonden, ook wordt gedetailleerd geschreven over de inhoud van de talloze gesprekken die tussen [eiser] en TNO zijn gevoerd. [eiser] heeft daarmee wederom in strijd gehandeld met artikel 2, negende lid, van de klokkenluidersregeling en het geheimhoudingsbeding van artikel 6.4 van de Arbeidsvoorwaarden TNO. Dat [eiser] niet zelf naar de media is toegestapt, maar door de media is benaderd, is daarbij rechtens niet relevant. Van belang is slechts of [eiser] heeft gesproken over (vertrouwelijke) informatie en gegevens waarvan [eiser] kennis heeft genomen. Gelet op de vele details waarover het NRC en Follow The Money op respectievelijk 21 en 22 december 2018 hebben geschreven, kan het nagenoeg niet anders dan dat [eiser] dat heeft gedaan. Daarbij is niet vast komen te staan dat [eiser] toestemming had van TNO om mee te werken aan deze publicaties. Het ‘goed recht’ dat [eiser] had om de melding extern te laten onderzoeken bij de bevoegde externe instanties, betekent niet zonder meer dat [eiser] een vrijbrief had om mee te werken aan publicaties in de media. Anders dan bijvoorbeeld het Huis voor Klokkenluiders, zijn de media immers geen bevoegde instanties om een melding naar (het vermoeden van) een misstand te onderzoeken.
4.49.
Door de vertrouwelijke informatie in de media naar buiten toe te (laten) brengen, heeft [eiser] zich ook niet als goed werknemer gedragen. Zoals door de Hoge Raad in zijn eerder genoemde arrest van 26 oktober 2012 is overwogen, is [eiser] op grond van artikel 7:611 BW gehouden tot discretie en loyaliteit tegenover TNO, zelfs indien [eiser] van mening is dat binnen de organisatie van TNO sprake is van een misstand die in het algemeen (lands)belang dient te worden bestreden. Dat [eiser] in redelijkheid niet anders kon dan de publiciteit op te zoeken, is niet komen vast te staan. Van doorslaggevend belang hierbij is dat er op het moment dat [eiser] meewerkte aan deze publicaties nog een procesgang open stond en aanhangig was bij het Huis voor Klokkenluiders. Deze instantie had de melding van [eiser] op 18 maart 2018 al in onderzoek genomen en dit onderzoek is tot op heden (nog steeds) niet afgerond. Van een laatste poging om het vermoeden van een misstand ‘aan de kaak’ te stellen door de media te benaderen, was (en is) dus geen sprake.
VI. Conclusie
4.50.
Hiervoor is overwogen dat TNO (voldoende) zorgvuldig heeft gehandeld ten aanzien van de beschermende maatregelen en de re-integratie van [eiser] . Daarna is overwogen dat TNO (voldoende) zorgvuldig heeft gehandeld door op 28 september 2016 te besluiten om de melding van [eiser] (grotendeels) ongegrond te verklaren. Ten aanzien van het besluit van de Raad van Toezicht heeft TNO niet zorgvuldig gehandeld. Dit weegt naar het oordeel van de kantonrechter echter niet op tegen het onzorgvuldige gedrag van [eiser] door vertrouwelijke informatie te delen met externe partijen. Alles tegen elkaar afwegende komt de kantonrechter daarmee tot de conclusie dat TNO niet alle meldingen van [eiser] voor de volle 100% conform de protocollen heeft uitgevoerd, maar dat het er – alles bijeen genomen – om gaat of de werkwijze van TNO heeft geleid tot benadeling van [eiser] , waarbij de benadeling een rechtstreeks gevolg moet zijn van die werkwijze. Naar het oordeel van de kantonrechter is niet alleen de werkwijze van TNO voldoende zorgvuldig te noemen en is de benadeling van [eiser] ook niet als een direct gevolg daarvan te zien. De vordering van [eiser] zal daarom worden afgewezen. Daarmee komt de kantonrechter ook niet toe aan de in rechtsoverweging 4.7. opgeworpen vraag welke de sanctie is tegen overtreding van de in artikel 7.658c BW beschreven norm.
VII. De proceskosten in conventie
4.51.
Omdat [eiser] in conventie in het ongelijk wordt gesteld, zal hij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van TNO. De kantonrechter begroot het bedrag aan proceskosten op € 2.882,- (2 punten ad € 1.441,-). De gevorderde nakosten en wettelijke rente zullen worden toegewezen op de wijze zoals genoemd in de beslissing.
In reconventie
A. De gevorderde verklaring voor recht
4.52.
Ten aanzien van de procedure in reconventie bestaat tussen partijen in de eerste plaats discussie over de vraag of [eiser] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Daarover overweegt de kantonrechter als volgt.
4.53.
TNO stelt dat [eiser] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld. Aan deze stelling legt TNO ten grondslag dat [eiser] in strijd heeft gehandeld met artikel 2, negende lid, van de interne klokkenluidersregeling en artikel 6.4 van de Arbeidsvoorwaardenregeling TNO door informatie uit het meldingsonderzoek te delen met externe partijen. Ook heeft [eiser] volgens TNO artikel 6.4 van de Arbeidsvoorwaardenregeling TNO geschonden door, zonder daarover in overleg te treden met TNO, mee te werken aan artikelen in NRC en Follow The Money. Daarmee heeft [eiser] zich bovendien niet als goed werknemer gedragen. [eiser] heeft zich volgens TNO ook niet als goed werknemer gedragen door op 16 november 2016 te dreigen met een aangifte tegen TNO indien TNO niet over zou gaan tot het betalen van een schadevergoeding aan [eiser] . Tot slot heeft [eiser] zich niet als goed werknemer gedragen door na te laten om zijn nevenwerkzaamheden als betaald adviseur van klokkenluiders te melden aan TNO.
4.54.
Zoals hiervoor in rechtsoverwegingen 4.46. tot en met 4.49. is overwogen, staat vast dat [eiser] niet zorgvuldig heeft gehandeld en in strijd heeft gehandeld met artikel 2, negende lid, van de interne klokkenluidersregeling en artikel 6.4 van de Arbeidsvoorwaardenregeling TNO door informatie uit het meldingsonderzoek te delen met externe partijen. Hiermee heeft [eiser] zijn verplichtingen uit deze regelingen en daarmee ook uit zijn arbeidsovereenkomst geschonden. Dit is zonder meer aan [eiser] te verwijten, zeker in zoverre dat hetgeen hij ten opzichte van derden heeft verklaard en/of op zijn website heeft gezegd ofwel niet juist is ofwel niet onomstotelijk bewezen is. Dat staat dan nog los van het feit dat hij tijdens een lopend onderzoek geacht wordt überhaupt geen uitlatingen aan derden te doen. [eiser] heeft met zijn gedragingen niet alleen (potentiële) schade toegebracht aan TNO als organisatie, maar ook aan zijn collega’s, die [eiser] met naam en toenaam heeft genoemd.
4.55.
Datzelfde geldt voor het feit dat [eiser] op 16 november 2016 een document aan TNO heeft overhandigd waarop te lezen is dat [eiser] aangifte zal doen op het moment dat TNO niet akkoord gaat met zijn voorstel tot het betalen van een schadevergoeding. In dit verband weegt mee dat [eiser] al sinds 30 mei 2016 arbeidsongeschikt is. Uit de vele adviezen van de bedrijfsarts kan afgeleid worden dat [eiser] onder, in ieder geval door hem zo ervaren, hoge druk stond en dat hij als gevolg daarvan gezondheidsklachten heeft gekregen. De kantonrechter keurt het (evident onredelijke) gedrag van [eiser] weliswaar niet goed, maar acht het tegelijkertijd niet ondenkbaar dat deze stressklachten ertoe hebben geleid dat [eiser] uiteindelijk, en in de hoop dat zijn stressklachten daarmee zouden verminderen, geen andere optie zag dan te dreigen met een aangifte tegen TNO en door de publiciteit op te zoeken. Dat [eiser] zich niet zonder slag of stoot zou neerleggen bij de onderzoeksresultaten naar zijn melding, had TNO daarbij kunnen voorzien. Zo is in een perfomancemanagement verslag van 14 oktober 2015 al te lezen dat [eiser] doelgericht én fanatiek is. Dat [eiser] heeft gedreigd met het doen van aangifte en toch in gesprek is gegaan met NRC en Follow The Money is daarom verwijtbaar, maar niet ernstig verwijtbaar.
4.56.
Verder is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende vast komen te staan dat [eiser] als betaald adviseur heeft gewerkt. [eiser] profileert zich op zijn website weliswaar als (erkend) klokkenluider en biedt in dat kader ook advieswerkzaamheden aan, maar het staat niet vast dat [eiser] deze advieswerkzaamheden daadwerkelijk heeft verricht of met zijn website inkomsten heeft gegenereerd.
4.57.
Een en ander leidt tot de slotsom dat de gevorderde verklaring voor recht in die zin zal worden toegewezen dat [eiser] verwijtbaar heeft gehandeld door overtreding van diverse bepalingen uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst en het goed werknemerschap.
B. De website van [eiser]
4.58.
Daarnaast heeft TNO gevorderd om [eiser] te veroordelen, althans te verplichten, om de tekst
“In 2018 ben ik door het Huis voor Klokkenluiders erkend als klokkenluider. Tijdens mijn succesvolle loopbaan bij TNO stelde ik enkele grove maatschappelijke misstanden aan de kaak. Vanaf dat moment heeft het management van TNO alles geprobeerd om mij te ontslaan. Dat heb ik echter voorkomen”van zijn website [naam website] te verwijderen.
4.59.
Het staat niet ter discussie dat de hiervoor genoemde tekst op de website van [eiser] is te lezen. Verder staat het tussen partijen vast dat [eiser] op 18 maart 2018 door het Huis voor Klokkenluiders is ‘erkend’ als klokkenluider. Dat de loopbaan van [eiser] succesvol was, is daarnaast niet door TNO betwist. Datzelfde geldt, ongeacht de uitkomst van zijn melding, voor de stelling dat [eiser] tijdens zijn loopbaan op 27 april 2016 (potentieel gezien) grove maatschappelijke misstanden aan de kaak heeft gesteld. Anders dan is te lezen op de website van [eiser] is echter niet vast komen te staan dat het management van TNO
allesheeft geprobeerd om [eiser] te ontslaan. Integendeel. Uit het omvangrijke dossier valt af te leiden dat TNO zoveel als mogelijk in gesprek is gebleven met [eiser] . Ook nadat [eiser] informatie heeft gedeeld met externe partijen. TNO heeft bovendien geen ontbindingsverzoek ingediend of [eiser] via andere wegen geprobeerd te ontslaan, zelfs niet nadat de tweejaarstermijn voor doorbetaling van ziekengeld (nog verlengd vanwege de beslissing van het UWV) was verstreken. Dat [eiser] de situatie heeft ervaren als dat TNO alles heeft geprobeerd om hem te ontslaan, maakt niet dat [eiser] dit als vaststaand feit mag presenteren op zijn website. Door de naam van TNO in een dergelijk negatief daglicht te plaatsen, acht de kantonrechter het niet uitgesloten dat TNO hiervan schade ondervindt. [eiser] zal daarom worden verplicht om de tekst “
Vanaf dat moment heeft het management van TNO alles geprobeerd om mij te ontslaan. Dat heb ik echter voorkomen”van zijn website te verwijderen.
C. De lijst met details over de schriftelijke correspondentie
4.60.
Tot slot heeft TNO gevorderd om [eiser] te bevelen om een lijst te verstrekken met details over de schriftelijke correspondentie die [eiser] met derden over de inhoud van de op 27 april 2016 gedane melding heeft gevoerd.
4.61.
[eiser] heeft niet, althans niet voldoende gemotiveerd, betwist dat hij over de inhoud van zijn melding heeft gesproken met de Nederlandse ambassadeur in Singapore, de FIOD, het Openbaar Ministerie, het ministerie van Economische Zaken, de Nationale Ombudsman en Tweede Kamerleden in Nederland. Dat TNO een gerechtvaardigd belang heeft bij deze stukken staat vast. Het is namelijk op voorhand en zonder inzage van deze stukken niet uitgesloten dat [eiser] TNO ook in deze correspondentie mogelijk in een kwaad daglicht heeft geplaatst. Dat heeft [eiser] namelijk ook gedaan (1) in de brief die [eiser] aan de Nederlandse ambassadeur in Singapore heeft verzonden, (2) in de publicaties waar [eiser] aan mee heeft gewerkt en (3) in de tekst die [eiser] op zijn website heeft geschreven. Anderzijds heeft TNO de verzochte lijst met details over de schriftelijke correspondentie niet voldoende specifiek bepaald. De vordering van TNO ziet namelijk niet op een ‘bepaald’ bescheid, maar op
alle bescheidenwaarin [eiser] met derden over de inhoud van de op 27 april 2016 gedane melding heeft gesproken. De wet biedt echter geen ruimte voor de toewijzing van een dergelijk ruime en onbegrensde vordering (vgl. artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). Deze vordering van TNO zal daarom (als onvoldoende specifiek bepaald) worden afgewezen.
D. De proceskosten in reconventie
4.62.
Omdat [eiser] ook in de procedure in reconventie (grotendeels) in het ongelijk is gesteld, zal hij worden veroordeeld in de proceskosten van TNO in reconventie. Deze kosten begroot de kantonrechter op een bedrag van € 480,- (2 punten ad
€ 240,- aan salaris gemachtigde).

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie:
5.1.
wijst de vordering van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van TNO vastgesteld op een bedrag van € 2.882,- als het aan de gemachtigde van TNO toekomende salaris, en bepaalt dat [eiser] vanaf de vijftiende dag na heden wettelijke rente over dit bedrag is verschuldigd aan TNO indien hij dit bedrag dan nog niet aan TNO heeft betaald;
in reconventie:
5.3.
verklaart voor recht dat [eiser] verwijtbaar heeft gehandeld door overtreding van diverse bepalingen uit hoofde van zijn arbeidsovereenkomst en het goed werknemerschap;
5.4.
veroordeelt [eiser] om binnen tien werkdagen na de betekening van dit vonnis de volgende tekst van zijn website [naam website] te verwijderen:
“Vanaf dat moment heeft het management van TNO alles geprobeerd om mij te ontslaan. Dat heb ik echter voorkomen”;
5.5.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van TNO vastgesteld op € 480,- als het aan de gemachtigde van TNO toekomende salaris;
in conventie en in reconventie:
5.6.
veroordeelt [eiser] tot betaling van € 120,- aan nasalaris, voor zover TNO daadwerkelijk nakosten zal maken, en voorts, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de explootkosten van betekening van het vonnis en bepaalt dat [eiser] vanaf de vijftiende dag na de betekening van het vonnis wettelijke rente over het bedrag aan nakosten is verschuldigd aan TNO indien hij dit bedrag dan nog niet aan TNO heeft betaald;
5.7.
verklaart dit vonnis ten aanzien van rechtsoverweging 5.2., 5.4., 5.5. en 5.6. uitvoerbaar bij voorraad;
5.8.
wijst af hetgeen meer of anders gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juli 2020.