ECLI:NL:RBDHA:2020:7940
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening asielaanvraag met verwijzing naar Dublinverordening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. E. Stap, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. J.A.C.M. Prins, had echter besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Duitsland volgens de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag.
Verzoeker heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij in Nederland kon blijven totdat er een beslissing op het beroep zou zijn genomen. Tijdens de zitting op 7 juli 2020, waar verzoeker en zijn gemachtigde niet verschenen, heeft de voorzieningenrechter het verzoek behandeld. De rechtbank heeft overwogen dat een voorlopige voorziening alleen mogelijk is zolang de rechtbank nog niet op het beroep heeft beslist. Aangezien er op dezelfde dag een uitspraak is gedaan in een andere zaak (NL20.10623) die betrekking heeft op het beroep van verzoeker, was het verzoek om een voorlopige voorziening niet meer mogelijk.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en aangegeven dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.