ECLI:NL:RBDHA:2020:7926
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van middelenvereiste
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren op [geboortedatum] en van Pakistaanse nationaliteit, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om als familie- of gezinslid bij zijn vrouw, de referente, te verblijven. De aanvraag werd op 1 augustus 2019 door de staatssecretaris afgewezen, omdat de referente niet voldeed aan het middelenvereiste. Dit besluit werd in een daaropvolgend bezwaar op 28 januari 2020 door de staatssecretaris gehandhaafd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de referente niet zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt en dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de referente niet vrijgesteld kan worden van het middelenvereiste. De eiser voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen vrijstelling had verleend, omdat de referente al vijf jaar vrijgesteld zou zijn van de sollicitatieplicht. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd om deze vrijstelling te onderbouwen en dat de staatssecretaris niet verplicht was om van het beleid af te wijken.
De rechtbank heeft ook de stelling van de eiser dat het primaire besluit onzorgvuldig tot stand was gekomen, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de door de eiser overgelegde stukken had meegenomen in de besluitvorming en dat er geen aanleiding was voor een hoorzitting, aangezien het bezwaar kennelijk ongegrond was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.