ECLI:NL:RBDHA:2020:7921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
19 augustus 2020
Zaaknummer
NL 20.10957
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang weigering en vrijheidsontneming van een Servische eiser in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Servische eiser en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had beroep ingesteld tegen de weigering van toegang tot Nederland en de opgelegde vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld bij het aanvragen van een vlucht voor de eiser, die op 19 mei 2020 was aangevraagd. De eiser had op 25 mei 2020 aangegeven niet tot 11 juni 2020 te willen wachten op een vlucht en had zelf een eerdere vlucht geboekt met hulp van zijn familie en de diplomatieke vertegenwoordiging. De rechtbank oordeelde dat dit niet betekende dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend had gehandeld.

De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig was geweest. De eiser had eerder een inreisverbod van 10 jaar gekregen en was op 14 mei 2020 Nederland verlaten, maar was op 16 mei 2020 weer teruggestuurd naar Nederland vanuit Bulgarije, waar hem de toegang was geweigerd. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was opgelegd en niet buitenproportioneel was, aangezien de eiser zich niet aan zijn vertrekplicht had gehouden. De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De uitspraak is bekendgemaakt op 19 augustus 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10957

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.I.N. Ebecilio).

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2020 is eiser op grond van artikel 6 in samenhang met artikel 14 Verordening (EG) nr. 562/2006 van 15 maart 2006 (Schengengrenscode) op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Bij besluit van dezelfde datum heeft verweerder aan eiser de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw) opgelegd.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Bij berichten van 29 mei 2020 hebben partijen ingestemd met schriftelijke afdoening van het beroep. Bij bericht van 2 juni 2020 heeft verweerder te kennen gegeven dat de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op 31 mei 2020 is opgeheven en dat eiser op die datum is uitgereisd.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en uitspraak bepaald op heden.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Servische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank betrekt bij de beoordeling van het geschil de volgende feiten. Aan eiser is in Nederland een inreisverbod voor de duur van 10 jaar opgelegd. Hij heeft Nederland op 14 mei 2020 zelf verlaten en is van Schiphol naar Bulgarije gevlogen. In Bulgarije is hem de toegang geweigerd en is hij teruggestuurd naar Nederland, waar hij op 16 mei 2020 weer aankwam. Eiser is vervolgens de toegang geweigerd, omdat hij gesignaleerd is in het Schengeninformatiesysteem (SIS) en omdat hij een gevaar voor de openbare orde vormt.
4. Eiser heeft aangevoerd dat de vrijheidsontnemende maatregel buitenproportioneel was en dat het doel van de maatregel, namelijk het vertrek van eiser uit Nederland, ook op een andere, minder ingrijpende wijze had kunnen worden bereikt. Eerder is nog geoordeeld dat er voor het opleggen van een bewaringsmaatregel geen aanleiding bestond omdat eiser heel goed in staat is zijn eigen vertrek te regelen. Verweerder heeft uit het enkele feit dat eiser ongelukkigerwijs door de Bulgaarse autoriteiten onderweg naar Servië is aangehouden en naar Nederland heeft teruggestuurd in plaats van hem uit te zetten naar zijn land van herkomst, de conclusie getrokken dat eiser zich niet aan zijn vertrekplicht en het opgelegde inreisverbod wenste te houden. Integendeel. Sinds het moment dat eiser uit strafrechtelijke detentie is gekomen heeft hij alles in het werk gesteld om terug te keren naar Servië. Vanuit vreemdelingendetentie heeft hij kunnen regelen dat hij eerder terug kan keren dan verweerder voor elkaar heeft gekregen. Eiser heeft zich gehouden aan de voorwaarden voor vrijwillig vertrek zoals die zijn geformuleerd in het vertrekgesprek van 25 mei 2020. Feit is dat eiser er niet zelf voor gekozen heeft om terug te keren naar Nederland en niet moedwillig het inreisverbod heeft willen overtreden. Hij was echter overgeleverd aan de grillen van de Bulgaarse autoriteiten. Eiser meent dan ook dat verweerder, toen eiser eenmaal terug was in Nederland, ten onrechte heeft gekozen voor het ultimum remedium en niet heeft geoordeeld dat eiser zelf opnieuw Nederland en de EU zou verlaten. Eiser is daarom vanaf 16 tot 31 mei 2020 zonder goede gronden van zijn vrijheid beroofd. Verweerder is over die periode een schadevergoeding schuldig.
4.1
Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de maatregel op juiste gronden is opgelegd en rechtmatig heeft voortgeduurd tot 31 mei 2020. Verweerder stelt daartoe dat, nu aan eiser de toegang is geweigerd, aan hem terecht de maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw is opgelegd. Zeker nu er is sprake is geweest van een reëel risico op onttrekking aan het toezicht en eiser geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die de maatregel voor hem onevenredig bezwarend zouden maken. Eiser is immers na zijn ontslag uit de Penitentiaire Inrichting in de gelegenheid gesteld om zelfstandig uit Nederland te vertrekken. Eiser heeft er destijds kennelijk voor gekozen een vlucht naar Bulgarije te boeken, niet zijnde zijn land van herkomst, wetende dat het luchtruim in dat land nog niet was geopend voor non-essentiële reizen. Dit heeft als gevolg gehad dat eiser niet is toegelaten in Bulgarije en is teruggezonden naar het land waar hij vandaan is gevlogen. Verweerder meent dat het voor eigen rekening en risico van eiser komt dat hij niet is geslaagd in de terugkeer naar zijn land van herkomst. Het is voor verweerder echter niet vast te stellen wat op dat moment de motieven zijn geweest van eiser. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat eiser zich in ieder geval heeft onttrokken aan het toezicht op het moment dat hij naar Bulgarije is gevlogen en niet naar zijn land van herkomst. Het risico op onttrekking was dan ook nog steeds aanwezig bij het opleggen van de maatregel. Verweerder meent dat de maatregel noodzakelijk is geweest en niet buitenproportioneel. De Dienst Terugkeer en Vertrek heeft getracht eerder een vlucht te boeken voor eiser, maar dit is niet mogelijk gebleken. De eerst beschikbare vlucht was op 11 juni 2020. Dit betrof een vlucht met Transavia. Een eerdere vlucht boeken met Air Serbia, zoals de vlucht waarmee eiser uiteindelijk is vertrokken, was niet mogelijk. De regievoerder heeft te kennen gegeven dat Air Serbia geen vreemdelingen die worden uitgezet accepteert op deze vluchten. Gelet hierop stelt verweerder zich op het standpunt dat de maatregel van bewaring op rechtens juiste gronden is opgelegd en heeft voortgeduurd.
4.2
De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het besluit tot toegangsweigering. Verweerder heeft eiser dan ook terecht de toegang geweigerd. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 mei 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW6799), mag verweerder veel waarde hechten aan het grensbewakingsbelang, dat in beginsel steeds het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel vergt. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan verweerder was gehouden een lichter middel toe te passen. Gelet daarop is er geen grond voor het oordeel dat de oplegging van de maatregel buitenproportioneel is geweest.
4.3
Voor zover eiser heeft beoogd aan te voeren dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting uit Nederland en het hem zelf is gelukt eerder te vertrekken dan de datum waarop verweerder een vertrek had geregeld, is de rechtbank van oordeel dat eiser hierin niet wordt gevolgd. Verweerder heeft op 19 mei 2020 een vlucht aangevraagd voor eiser. Dit is voldoende voortvarend. Dat eiser op 25 mei 2020 te kennen heeft gegeven dat hij niet tot 11 juni 2020 wilde wachten op een vlucht en vervolgens met hulp van zijn familie en de diplomatieke vertegenwoordiging een vlucht op een eerdere datum heeft geboekt, maakt niet dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom Covid-19 is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.