ECLI:NL:RBDHA:2020:7897

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.9653
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en visumaanvraagprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 juli 2020 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser stelde dat hij voor het indienen van zijn visumaanvraag door de Nederlandse ambassade was doorverwezen naar een bedrijf, waar hij een Schengenvisum voor Nederland heeft aangevraagd. Echter, het bedrijf heeft kennelijk ook een visumaanvraag voor Duitsland ingediend, wat volgens eiser niet rechtvaardigt dat Duitsland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag.

De rechtbank overwoog dat op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en de Dublinverordening, Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser een visum heeft verkregen dat door Duitsland is afgegeven. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser's beroepsgrond werd verworpen en het beroep werd ongegrond verklaard. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. Vanwege coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.9653
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.Th.A. Bos), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. van Gils).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Y.S. Tung. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw); daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Duitsland een verzoek om overname gedaan. Duitsland heeft dit verzoek aanvaard.
Eiser voert aan dat hij voor het indienen van een visumaanvraag door de Nederlandse ambassade is doorverwezen naar het bedrijf [bedrijf] . Bij [bedrijf] heeft hij vervolgens een Schengenvisum voor Nederland aangevraagd. Vervolgens heeft [bedrijf] kennelijk een Schengenvisum voor Duitsland aangevraagd. Eiser heeft daarom een
visum van de Duitse autoriteiten gekregen. Bij zijn aanvraagformulier heeft eiser echter wel aangegeven dat zijn bestemming Nederland was. Eiser betwist daarom dat Duitsland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. De Dublinverordening voorziet bovendien niet in de situatie dat een derde partij een visumaanvraag indient.
3. De rechtbank overweegt als volgt. Gebleken is dat eiser een visum heeft verkregen dat door Duitsland is afgegeven. Verweerder heeft de visumaanvraag van eiser overgelegd. Daaruit blijkt dat eiser op zijn naam bij de Duitse autoriteiten een visumaanvraag heeft ingediend. Uit de visumaanvraag blijkt weliswaar dat eiser heeft aangegeven dat hij Nederland, naast Duitsland, wilde bezoeken, maar dit maakt niet dat Duitsland ten onrechte verantwoordelijk is gesteld voor de asielaanvraag van eiser. Immers op grond van artikel 12, eerste lid, van de Dublinverordening is, wanneer een asielzoeker houder is van een geldig visum, de lidstaat die dat visum heeft afgegeven verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek. Verweerder heeft daarom terecht een claimverzoek bij Duitsland ingediend en met het aanvaarden van de claim is de verantwoordelijkheid van Duitsland vast komen te staan. Op basis van het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand is gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Zwijnenberg, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is gedaan en bekendgemaakt op:
16 juli 2020

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.