ECLI:NL:RBDHA:2020:7891
Rechtbank Den Haag
- Proces-verbaal
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot verantwoordelijkheid Duitsland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een asielzoeker, die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 14 juli 2020, waar de verzoeker en zijn gemachtigde niet aanwezig waren, heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld samen met een andere zaak (NL20.10516). Na de behandeling heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het beroep in de bodemzaak ongegrond was verklaard. Hierdoor was er geen noodzaak voor een voorlopige voorziening. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 juli 2020.