ECLI:NL:RBDHA:2020:7831

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.6683
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Chain Rule in het asielrecht onder Dublin III

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F. Schoot, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, waarbij de eiser betwistte dat Italië verantwoordelijk was, en stelde dat de overdrachtstermijn volgens de Dublinverordening III niet was verlopen. De rechtbank heeft de toepassing van de Chain Rule, die stelt dat de overdrachtstermijn herstart als de asielzoeker in een andere lidstaat asiel aanvraagt, kritisch beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de Chain Rule niet van toepassing was onder de Dublinverordening III, omdat deze niet expliciet in de wetgeving was opgenomen. De rechtbank oordeelde dat Nederland verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van de eiser, omdat de overdrachtstermijn was verstreken. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van de eiser zijn vastgesteld op € 1.050,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.6683

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] ,
(gemachtigde: mr. J.A. Tegenbosch),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Schoot).

Procesverloop

Bij besluit van 12 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2020. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet niet in behandeling genomen, indien op grond van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening III) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
2. Verweerder heeft eisers eerste asielaanvraag van 4 januari 2018 niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Italië heeft de claim op 26 januari 2018 geaccepteerd. Eisers beroep hiertegen is ongegrond verklaard bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 24 april 2018 (kenmerk NL18.6015). Op 13 juni 2018 heeft verweerder de Italiaanse autoriteiten medegedeeld dat de overdracht niet kon plaatsvinden omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken. Op 28 november 2019 heeft eiser de onderhavige asielaanvraag ingediend.
Gelet op de gegevens uit Eurodac heeft verweerder eiser op 12 december 2019 geclaimd bij de autoriteiten van Zwitserland en, nadat de autoriteiten van Zwitserland het claimverzoek hadden afgewezen, op 19 december 2019 bij de autoriteiten van Italië. Omdat de autoriteiten van Italië niet tijdig op het claimverzoek hebben gereageerd, staat – aldus verweerder – sinds 20 februari 2020 de verantwoordelijkheid van Italië vast.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Eiser betwist in de eerste plaats dat Italië formeel verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Volgens eiser is de uiterste termijn voor overdracht aan Italië verstreken op 26 juli 2019, zodat Nederland verantwoordelijk is geworden voor de behandeling van zijn asielaanvraag. De tweede asielaanvraag is daarna ingediend en had verweerder dus inhoudelijk moeten beoordelen.
4. Verweerder stelt zich in dit verband op het standpunt dat de overdrachtstermijn niet is verlopen. Verweerder beroept zich op de Dublin II Contact Committee Meeting van 24 en 25 april 2007, waarin door de lidstaten is overeengekomen dat, in geval een Dublinclaimant met onbekende bestemming vertrekt én binnen de termijn van achttien maanden, als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van Verordening (EG) 343/2003 (Dublinverordening II), een verzoek om internationale bescherming indient in een andere lidstaat, deze termijn opnieuw gaat lopen (de zogenoemde ‘Chain Rule’). Deze wijze van toepassing van artikel 20, tweede lid, van Dublinverordening II is in meerdere uitspraken aanvaard, aldus verweerder.
In het geval van eiser liep de overdrachtstermijn aan Italië aanvankelijk tot 26 juli 2019, maar eiser heeft eerder op 28 juni 2019 een asielverzoek ingediend in Zwitserland. De Zwitserse autoriteiten hebben een claimakkoord van Italië ontvangen op 27 juli 2018, maar omdat eiser ook vanuit Zwitserland met onbekende bestemming is vertrokken, liep de termijn voor overdracht van Zwitserland naar Italië af op 27 december 2019. Eiser heeft weer voor die datum voor de tweede keer een asielverzoek ingediend in Nederland. Verweerder concludeert dat eiser tweemaal met onbekende bestemming is vertrokken en tweemaal binnen de overdrachtstermijn opnieuw een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. In het geval van eiser is de overdrachtstermijn met toepassing van de ‘Chain Rule’ dus opnieuw gestart bij zowel zijn asielaanvraag in Zwitserland als bij het onderhavige asielverzoek in Nederland en de respectievelijke claimakkoorden. Ter zitting is door de gemachtigde van verweerder te kennen gegeven dat in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening III de ruimte is gegeven voor de toepassing van de ‘Chain Rule’ door het gebruik van de woorden ‘
een andere lidstaat’, dat de mogelijkheid van overdracht vanuit een andere lidstaat dan de verzoekende lidstaat onderkent.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening III luidt, voor zover relevant, als volgt:
“Werkwijzen en termijnen
1. De verzoeker of andere persoon als bedoeld in artikel 18, lid 1, onder c) of d), wordt overeenkomstig het nationale recht van de verzoekende lidstaat, na overleg tussen de betrokken lidstaten, overgedragen van de verzoekende lidstaat aan de verantwoordelijke lidstaat zodra dat praktisch mogelijk is, en uiterlijk binnen een termijn van zes maanden vanaf de aanvaarding van het verzoek van een andere lidstaat om de betrokkene over of terug te nemen of vanaf de definitieve beslissing op het beroep of het bezwaar wanneer dit overeenkomstig artikel 27, lid 3, opschortende werking heeft.
(…)”
Het tweede lid van dit artikel luidt als volgt:
“2. Indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, komt de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, te vervallen, en gaat de verantwoordelijkheid over op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht wegens gevangenzetting van de betrokkene niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal één jaar worden verlengd of tot maximaal 18 maanden indien de betrokkene onderduikt.”
7. Verweerder verwijst naar de notulen van een meeting van het Dublin II Contact Committee op 24 en 25 april 2007, met name naar paragraaf 3.1 daarvan. Hierin staat, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
”Delegations came to the conclusion that a Member State accepts responsibility for 18 months (if the asylum seeker absconds during the 6 month time limit for transfer) and that this time-limit restarts when the same asylum seeker applies for asylum in a third Member State within the original 18 month time-limit (ie. the ‘chain rule’ as referred to by the Nordic States).”
8. Uit artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening III kan worden afgeleid dat de Uniewetgever heeft onderkend dat ook een andere lidstaat dan de verzoekende en verantwoordelijke lidstaat een verzoek kan doen om de betrokkene over of terug te nemen. Daarmee is klaarblijkelijk onderkend dat (ongewenste) secundaire migratie kan optreden, dat dat geen afbreuk zou moeten doen aan de verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke lidstaat als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening III en dat vanuit die andere lidstaat een overdrachtstermijn van zes maanden geldt.
De door verweerder aangehaalde contact meeting van 24 en 25 april 2007 heeft plaatsgevonden toen Dublinverordening II gold. In artikel 20, vierde lid, van die verordening was bepaald dat aanvullende regels inzake de tenuitvoerlegging van de overdracht kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 27, tweede lid, bedoelde procedure. De rechtbank is niet gebleken dat deze regel (ook) onder Dublinverordening III geldt. Deze regel is immers niet expliciet in Dublinverordening III of aanverwante wetgeving neergelegd wat bij toepasselijkheid wel voor de hand had gelegen. De toepasselijkheid van de Chain Rule volgt niet uit het tweede lid van artikel 29 van de Dublinverordening III. Daarin is enkel bepaald dat de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat als de betrokkene niet binnen de gestelde termijn van zes (of uiterlijk achttien) maanden wordt overgedragen, en daarin is geen ruimte gelegen voor een uitzondering als de betrokkene zich naar een andere lidstaat begeeft. Ook uit artikel 29, eerste lid, van Dublinverordening III blijkt de toepasselijkheid van de Chain Rule niet. De rechtbank onderkent wel de onwenselijke effecten van het niet toepassen van de Chain Rule, onder meer dat bij secundaire migratie sprake kan zijn van verschillende en overlappende overdrachtstermijnen en dus onduidelijkheid over de verantwoordelijkheid. Maar ook met de door verweerder gewenste teleologische uitleg van artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening III kan de rechtbank de toepasselijkheid van de Chain Rule niet in dit artikellid teruglezen, in die zin dat de overdrachtstermijn voor de verzoekende lidstaat opnieuw begint op het moment dat de betrokkene zich in een andere lidstaat meldt.
9. Het voorgaande brengt met zich dat Nederland op grond van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening III, vanaf 27 juli 2019 verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag van eiser.
10. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep gegrond is. De rechtbank komt derhalve niet toe aan een beoordeling van de overige beroepsgronden van eiser.
10. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van 't Klooster, voorzitter, en mr. C.T.C. Wijsman en mr. S.A.J. de Jong-Nibourg, leden, in aanwezigheid van H.J. Renders, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op: 14 juli 2020
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.