ECLI:NL:RBDHA:2020:7812

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
20/6226
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegang tot Nederland geweigerd op basis van corona entry ban en Schengengrenscode voor verzoekster met Singaporese nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoekster met de Singaporese nationaliteit. De Koninklijke Marechaussee (KMar) had haar de toegang tot Nederland geweigerd op grond van artikel 14 in samenhang met artikel 6 van de Schengengrenscode, omdat zij een bedreiging voor de volksgezondheid zou vormen in het kader van de corona entry ban. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om haar toegang tot Nederland te verlenen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de KMar terecht had gesteld dat verzoekster niet kon profiteren van de tijdelijke regeling voor langeafstandsgeliefden, omdat haar partner niet de Nederlandse nationaliteit of de nationaliteit van een land uit de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland had. De voorzieningenrechter merkte op dat de regeling, ontwikkeld door de minister van Justitie en Veiligheid, geen onrechtmatig onderscheid naar nationaliteit maakt en niet in strijd is met fundamentele rechtsbeginselen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de KMar de toegang terecht had geweigerd en dat de verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden van de Schengengrenscode.

Uiteindelijk wees de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening af, waarbij hij benadrukte dat de beslissing van de KMar om de toegang te weigeren gerechtvaardigd was in het kader van de bescherming van de volksgezondheid. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/6226
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 augustus 2020 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster] , verzoekster
(gemachtigde: mr. J. Luscuere),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris
(gemachtigde: mr. F. Ticheler).

Procesverloop

De Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft verzoekster bij een op 5 augustus 2020 aan haar bekend gemaakt besluit op grond van artikel 14, in samenhang met artikel 6, van de Verordening (EU) nr. 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) de toegang tot Nederland geweigerd.
Verzoekster heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt bij de staatssecretaris. De voorzieningenrechter merkt dit bezwaar aan als administratief beroep. Ook heeft verzoekster de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen waarmee wordt bepaald dat zij toegang tot Nederland krijgt.
Verzoekster heeft de gronden van het administratief beroep bij de rechtbank ingediend. De voorzieningenrechter merkt deze gronden ook aan als de gronden van het verzoek om een voorlopige voorlopig. De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend en verzoekster heeft hierop gereageerd.
Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek gesloten en op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan. De griffier heeft partijen op diezelfde dag omstreeks 21.30 uur het dictum telefonisch meegedeeld.

Overwegingen

1. Volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het belang van verzoekster bij het treffen van een voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningen-procedure te worden afgewogen tegen het belang van de staatssecretaris. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
2. Volgens artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder zitting, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad. De voorzieningenrechter vindt dat hij in dit geval van deze bevoegdheid gebruik kan maken, mede omdat ten aanzien van verzoekster een terugvlucht is geboekt voor 6 augustus 2020 om 10.45 uur.
3. Verzoekster heeft de Singaporese nationaliteit. Op 5 augustus 2020 is zij vanuit Singapore aangekomen op luchthaven Schiphol.
4. De Kmar heeft verzoekster de toegang tot Nederland geweigerd ter bescherming van de volksgezondheid. De Kmar werpt verzoekster de corona entry ban tegen. Volgens de Kmar kan verzoekster verder geen beroep doen op de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden (de regeling), omdat haar partner, de heer [naam] (referent), niet de Nederlandse nationaliteit en ook niet de nationaliteit van een land uit de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland heeft.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6. Uit artikel 6, eerste lid, aanhef en onder e, van de Schengengrenscode volgt dat voor een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen een onderdaan van een derde land geen bedreiging mag zijn voor de volksgezondheid.
7. Uit artikel 14, eerste lid, van de Schengengrenscode volgt dat indien een onderdaan van een derde land niet aan alle in artikel 6, eerste lid, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet en niet tot de in artikel 6, vijfde, genoemde categorieën personen behoort, hem de toegang tot het grondgebied van de lidstaten wordt geweigerd.
8. De Kmar heeft niet ten onrechte aan verzoekster tegengeworpen dat zij een bedreiging vormt voor de volksgezondheid, gelet op het volgende.
9. De Kmar heeft in de eerste plaats niet ten onrechte erop gewezen dat op verzoekster de corona entry ban van toepassing is. Dit – categorale – inreisverbod voor derde landen heeft Nederland, mede op aanbevelingen van de Europese Commissie, ingesteld om de (verdere) uitbraak van het coronavirus tegen te gaan. Uit oogpunt van bescherming van de volksgezondheid valt redelijkerwijs niet in te zien dat de instelling van een dergelijk inreisverbod niet gerechtvaardigd is. Het inreisverbod brengt mee dat het derdelanders niet is toegestaan om Nederland in te reizen wanneer het land van herkomst niet als ‘veilig’ is aangemerkt. Verzoekster komt uit Singapore en niet in geschil is dat dit land niet als ‘veilig’ is aangemerkt. De entry ban bevat uitzonderingen, maar niet in geschil is dat verzoekster niet onder één van die uitzonderingen valt.
10. De Kmar heeft in de tweede plaats verzoekster mogen tegenwerpen dat zij geen geslaagd beroep kan doen op de regeling. De voorzieningenrechter zal dit hierna uitleggen.
11. De minister van Justitie en Veiligheid heeft in een brief aan de Tweede Kamer van 16 juli 2020 (met kenmerk: 2975804) bericht dat hij in verband met de reisbeperkingen, binnen de gestelde gezondheidskaders, een mogelijkheid heeft gevonden om tijdelijk te komen tot een aangepaste regeling voor geliefden in een langeafstandsrelatie, als het gaat om een bezoek voor verblijf voor een korte periode. De minister heeft in die brief voor de toepassing van de regeling een aantal voorwaarden geformuleerd:
"1. Het koppel in kwestie moet aantonen dat zij een relatie hebben van minimaal drie maanden waarbij het koppel elkaar ‘regelmatig’ in persoon heeft gezien, op een wijze zoals thans ook het geval. Daarnaast moeten de personen in kwestie een handgeschreven verklaring ondertekenen waarin zij verklaren, op straffe van meineed, inderdaad zo’n relatie te hebben.
2. In de verklaring moeten de persoonlijke gegevens, het verblijfadres en de contactgegevens in Nederland worden aangegeven. In deze verklaring moeten ook de contactgegevens van de buitenlandse partner aangegeven worden.
3. De buitenlandse partner zal voorafgaand aan zijn reis naar Nederland aantoonbaar in het bezit moeten zijn van een retourticket.
4. Voor visumplichtige buitenlandse partners geldt dat deze aan alle geldende voorwaarden moeten kunnen voldoen, inclusief het beschikken over voldoende financiële middelen voor de reis en het verblijf, en waarborgen voor een tijdige terugkeer. Dit kan ook in de vorm van een garantverklaring van de partner in Nederland. Bij de beslissing over de visumaanvraag wordt de mogelijkheid tot terugkeer betrokken.
5. Het verblijf in Nederland mag conform de huidige regelgeving niet langer zijn dan de maximale duur van 90 dagen. Als langer verblijf noodzakelijk wordt geacht dan zal een aanvraag voor lang verblijf ingediend moeten worden. Als de buitenlandse partner na de maximale duur van 90 dagen nog in Nederland verblijft en er geen verzoek om verlenging danwel aanvraag voor lang verblijf is ingediend, dan zullen binnen het huidige juridisch kader de vreemdelingenrechtelijke procedures met betrekking tot ‘overstay’ van toepassing zijn.
6. Als de buitenlandse partner inreist vanuit een land waarvoor vanwege gezondheidsredenen een oranje reisadvies geldt en daarmee een dringend advies tot thuisquarantaine, dient betrokkene bij aankomst in Nederland 14 dagen in thuisquarantaine te gaan.
7. De hierboven genoemde bewijsstukken zoals de verklaringen, retourticket en een eventuele garantverklaring, moeten bij aankomst in Nederland aan de grensautoriteiten worden overhandigd."
In die brief staat verder dat de regeling per 27 juli 2020 in werking zal treden.
12. Niet in geschil is dat op 27 juli 2020 op www.rijksoverheid.nl een pagina is verschenen over de regeling [1] . Op deze pagina staat, voor zover hier van belang, het volgende:
"(…)
Voorwaarden tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden
De voorwaarden voor de tijdelijke regeling langeafstandsgeliefden zijn:
U heeft zelf de Nederlandse nationaliteit of de nationaliteit van een land uit de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland.
(…)
Let op: Deze regeling geldt alleen als u Nederlander bent. Of als u onderdaan bent van een land dat behoort tot de Europese Economische Ruimte (EER) of Zwitserland. U woont in Nederland en staat geregistreerd op het moment van de aanvraag en wanneer uw partner inreist.
Is uw partner visumplichtig voor Nederland? Dan gelden de basisvoorwaarden voor een kort verblijf visum.
Derdelanders met een verblijfsvergunning die in Nederland verblijven, of relatiekoppels die derdelander zijn, kunnen geen gebruik maken van deze uitzondering om te reizen.
(…)."
Verder staat vast dat ook sinds 27 juli 2020 van deze pagina het formulier ‘Relatieverklaring vrijstelling inreisverbod COVID-19’ is te downloaden.
13. De voorzieningenrechter merkt de regeling aan als een – door de minister van Justitie en Veiligheid ontwikkelde – vaste gedragslijn. Vast staat dat de Kmar aan de voorwaarden van die gedragslijn heeft getoetst in het kader van de vraag of aan verzoekster toegang moet worden verleend. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat de inhoud van deze gedragslijn bekend is gemaakt op 16 juli 2020 in genoemde brief en op 27 juli 2020 op genoemde site van www.rijksoverheid.nl.
14. Verzoekster voert aan dat zij erop mocht vertrouwen dat zij voldoet aan de voorwaarden van de regeling, nu in genoemde brief van 16 juli 2020 niet als voorwaarde is gesteld dat de in Nederland verblijvende partner de Nederlandse nationaliteit of de nationaliteit van een land uit de EER of Zwitserland moet hebben en derdelanders partners, zoals referent, in zoverre niet zijn uitgezonderd van de regeling. De voorzieningenrechter volgt verzoekster hierin niet. Aan verzoekster kan worden toegegeven dat in de brief niet expliciet wordt ingegaan op de nationaliteit van de in Nederland verblijvende partner. Echter, in de brief wordt, als het gaat over partners, uitsluitend gerept over “de buitenlandse partner”. Duidelijk is dat daarmee enkel de naar Nederland reizende partner wordt bedoeld. Deze woordkeuze duidt erop dat de minister met de in Nederland verblijvende partner de “niet-buitenlandse” partner heeft bedoeld. Wat onder “niet-buitenlandse” partner moet worden verstaan is op 27 juli 2020 verduidelijkt op genoemde site van www.rijksoverheid.nl (zie de weergave hiervan in rechtsoverweging 12). Daarbij gaat de voorzieningenrechter gelet op het verweer van de staatssecretaris ervan uit dat de tekst op deze website onder de verantwoordelijkheid van de minister van Justitie en Veiligheid tot stand is gekomen. Bovendien staat vast dat referent het formulier ‘Relatieverklaring vrijstelling inreisverbod COVID-19’ van genoemde site heeft gedownload en dat hij op dat moment duidelijk heeft kunnen lezen dat de in Nederland verblijvende partner de Nederlandse nationaliteit of de nationaliteit van een land uit de EER of Zwitserland moet hebben.
15. Verder volgt de voorzieningenrechter verzoekster niet in haar betoog dat de in de regeling neergelegde voorwaarde dat de in Nederland verblijvende partner de Nederlandse nationaliteit of de nationaliteit van een land uit de EER of Zwitserland moet hebben, waarmee onderscheid naar nationaliteit wordt gemaakt, alleen bij wet gerechtvaardigd kan zijn. Verzoekster gaat eraan voorbij dat de toegangsweigering is gebaseerd op de Schengengrenscode en dat verzoekster niet voldoet aan de daarin neergelegde voorwaarde dat zij geen bedreiging mag zijn voor de volksgezondheid. Zoals hiervoor is overwogen, is de instelling van de corona entry ban gerechtvaardigd om de (verdere) uitbraak van het coronavirus tegen te gaan. De regeling vormt een uitzondering op dat inreisverbod. De opsteller van de regeling heeft die uitzondering kennelijk willen beperken tot, voor zover hier van belang, de in Nederland verblijvende partner die de Nederlandse nationaliteit of de nationaliteit van een land uit de EER of Zwitserland heeft. Niet valt in te zien dat een dergelijke beperking strijd oplevert met enig fundamenteel rechtsbeginsel.
16. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
17. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar geschied op 5 augustus 2020.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.