In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G.J. Dijkman, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De zitting vond plaats op 1 juli 2020, waarbij verzoeker aanwezig was met zijn gemachtigde en een tolk, mevrouw L. Pomper. De Staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting is het beroep, geregistreerd onder het zaaknummer NL20.10025, behandeld. De rechtbank heeft in haar uitspraak het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de verblijfsvergunning in stand blijft.
Gezien de beslissing in de hoofdzaak, heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen grond is voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Het verzoek om een voorlopige voorziening is dan ook afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. De uitspraak is bekendgemaakt op 16 juli 2020.