ECLI:NL:RBDHA:2020:7784

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2772
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bedrijfs- en voorbereidingskrediet op basis van artikel 43 Bbz 2004

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD). De eiser had een bedrijfs- en voorbereidingskrediet ontvangen van € 26.410,63 op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Het dagelijks bestuur heeft op 2 oktober 2018 besloten dat de eiser dit bedrag moest terugbetalen, wat door de eiser werd betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn bedrijf op 1 mei 2018 heeft beëindigd en dat hij de lening niet heeft afgelost. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser overwogen, die aanvoerde dat de terugvordering niet op de juiste grondslag was gebaseerd. De rechtbank oordeelde dat de ISD ten onrechte een hypothecaire zekerheid op de woning van de eiser wilde vestigen, aangezien er geen dergelijke zekerheid was gesteld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de ISD een nieuw besluit moet nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens is de ISD veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2772

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.L. Sarin),
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD), verweerder
(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat eiser een bedrag van € 26.410,63, dat hij op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) aan bedrijfs- en voorbereidingskrediet heeft ontvangen, moet terugbetalen.
Bij besluit van 19 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser voor zover gericht tegen de terugbetaling ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarnaast besloten om het besluit te herzien en nader te motiveren dat toepassing wordt gegeven aan artikel 43, eerste lid, Bbz 2004.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft bij besluit van 3 november 2016 aan eiser een bedrijfskapitaal van € 25.000,- toegekend in de vorm van een rentedragende lening. Het bedrag van € 905,41 dat eiser al eerder had gekregen, is bij dit besluit omgezet in een rentedragende lening. In het besluit staat dat eiser de leningen direct en volledig moet terugbetalen als hij het bedrijf beëindigd. Eiser en de ISD Bollenstreek hebben op 2 november 2016 een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin de gemaakte afspraken over de lening staan.
2. In de vaststellingsovereenkomst van 2 november 2016 staat dat de ISD aan eiser een krediet ter hoogte van € 25.000,- verstrekt op grond van artikel 24 van het Bbz 2004. Daarbij geldt onder meer de voorwaarde dat partijen de mogelijkheden tot het vestigen van een hypotheek op de woning van eiser onderzoeken en dat eiser toestemming geeft aan de ISD tot het vestigen van een krediethypotheek indien sprake is van overwaarde van tenminste € 5000,-. De vaststellingsovereenkomst is ondertekend door eiser en de directeur van de ISD.
3. In het primaire besluit staat dat eiser op 1 mei 2018 is gestopt met zijn bedrijf. Daarom moet hij de lening terugbetalen. Over de periodes februari, maart en april 2018 heeft eiser geen rente betaald. Vanaf de datum van bedrijfsbeëindiging is de lening renteloos geworden. In totaal moet eiser € 26.410,63 terugbetalen. In het bestreden besluit staat dat toepassing wordt gegeven aan artikel 43, eerste lid, van het Bbz. Verweerder stelt zich in dat kader op het standpunt dat hypothecaire zekerheid moet worden gevestigd op de onbelaste waarde van de woning van eiser en dat eiser daaraan zijn medewerking moet verlenen. Indien hierna een deel van het openstaande bedrijfskrediet en het voorbereidingskrediet resteert, treedt het tweede lid van artikel 43 van het Bbz in werking.
4. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte het bedrag in een keer terugvordert. Volgens eiser bevat artikel 43, eerste lid, van het Bbz geen grondslag voor verweerder om een hypothecaire zekerheid te vestigen en ook geen verplichting voor eiser om hieraan mee te werken. Dit betekent dat verweerder het gehele bedrag moet terugvorderen met toepassing van artikel 43, tweede lid, waarbij eiser in de gelegenheid wordt gesteld om gedurende vijf jaar 50% van zijn netto inkomen boven de bijstandsnorm te besteden aan de aflossing van de lening.
4.1.
Artikel 43 van het Bbz 2004 luidt:
“1. Bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep wordt de lening, behoudens in het geval artikel 42 toepassing vindt, volledig terugbetaald. Gestelde zekerheden worden volledig uitgewonnen. In afwijking daarvan blijft, op verzoek van de betrokkene en voor zover mogelijk, een lening onder hypothecair verband, verbonden aan de eigen woning met bijbehorend erf, gehandhaafd of wordt deze tot de onbelaste waarde van deze woning gevestigd.
2. Indien na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel van de lening resteert en deze niet met toepassing van het vorige lid onder hypothecair verband is verleend, wordt het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos. Gedurende de periode van vijf jaar na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep dient 50 procent van het netto inkomen boven de bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3, paragrafen 3.2 en 3.3 van de wet, besteed te worden voor aflossing van deze lening.”
4.2.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 8 december 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:4561) overwogen dat bij de beëindiging van het bedrijf ten behoeve waarvan een lening op grond van het Bbz 2004 is verstrekt, op grond van artikel 43, eerste lid, van het Bbz 2004 als eerste hoofdregel geldt dat de lening volledig wordt terugbetaald, tenzij op grond van artikel 42 van het Bbz 2004 een schuldregeling wordt getroffen of een akkoord wordt gesloten. Indien de lening niet volledig is terugbetaald en geen toepassing wordt gegeven aan artikel 42, dan geldt op grond van artikel 43, eerste lid, van het Bbz 2004 als tweede hoofdregel dat gestelde zekerheden worden uitgewonnen. In afwijking van dit laatste blijft, op verzoek van de betrokkene en voor zover mogelijk, een lening onder hypothecair verband, verbonden aan de eigen woning met bijbehorend erf, gehandhaafd of wordt deze tot de onbelaste waarde van deze woning gevestigd.
4.3.
Niet in geschil is dat eiser zijn bedrijf heeft beëindigd, de lening niet heeft afgelost en dat er geen schuldregeling of akkoord op grond van artikel 42 van het Bbz 2004 ligt. Verder betwist eiser niet dat hij op grond van de eerste zin van artikel 43, eerste lid, van het Bbz 2004 de lening volledig moet terugbetalen. Eiser betwist ook niet de hoogte van het bedrag dat hij moet terugbetalen. Ter zitting is namens eiser toegelicht dat het beroep uitsluitend ziet op de grondslag en wijze van de terugbetaling.
4.4
Zoals volgt uit de hierboven genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is de tweede hoofdregel dat op grond van artikel 43, eerste lid, van het Bbz 2004 gestelde zekerheden moeten worden uitgewonnen. Ter zitting is evenwel bevestigd door partijen dat er echter geen sprake is van gestelde zekerheden. Weliswaar staat in de vaststellingsovereenkomst dat de mogelijkheden tot het vestigen van een krediethypotheek zullen worden onderzocht, maar de gemachtigde van eiser en verweerder hebben ter zitting verklaard dat een dergelijke hypotheek nooit is gevestigd. Dat betekent dat de tweede hoofdregel niet van toepassing is en artikel 43, eerste lid, in zoverre geen grondslag biedt voor de terugbetaling van de lening. Eiser betoogt dan ook terecht dat dit artikel geen bevoegdheid schept voor verweerder om (eenzijdig) een hypotheek op het huis van eiser te vestigen ten behoeve van de lening en ook geen verplichting voor eiser om hieraan mee te werken. Verweerder heeft zich daarom in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt gesteld dat toepassing kan worden gegeven aan artikel 43, eerste lid, van het Bbz. Verweerder heeft niet voor de terugbetaling van het gehele bedrag de grondslag artikel 43, tweede lid, van het Bbz gehanteerd. Het betoog van eiser dat de grondslag van de terugbetalingsverplichting onjuist is slaagt.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat ter zitting is gebleken dat er nog een tweede besluitvormingsprocedure loopt over de terugbetaling van de lening. De rechtbank is van oordeel dat het in de eerste plaats aan verweerder is om te bezien hoe beide procedures zich tot elkaar verhouden. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1050,-.
Deze uitspraak is op 13 augustus 2020 gedaan door mr. J. Schaaf, voorzitter, en mr. D.A.J. Overdijk en mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, leden, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitsproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.