In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 augustus 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD). De eiser had een bedrijfs- en voorbereidingskrediet ontvangen van € 26.410,63 op basis van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Het dagelijks bestuur heeft op 2 oktober 2018 besloten dat de eiser dit bedrag moest terugbetalen, wat door de eiser werd betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser zijn bedrijf op 1 mei 2018 heeft beëindigd en dat hij de lening niet heeft afgelost. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser overwogen, die aanvoerde dat de terugvordering niet op de juiste grondslag was gebaseerd. De rechtbank oordeelde dat de ISD ten onrechte een hypothecaire zekerheid op de woning van de eiser wilde vestigen, aangezien er geen dergelijke zekerheid was gesteld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de ISD een nieuw besluit moet nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens is de ISD veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de eiser.