ECLI:NL:RBDHA:2020:7771

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
rekestnummer: C/09/590007 / FT RK 20/361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling op basis van onvoldoende goede trouw en inspanningen voor schulden

Op 31 juli 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de afwijzing van een verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) door een verzoeker die werkzaam is in het bedrijf van zijn partner tegen een laag loon. De verzoeker had op 18 maart 2020 een verzoekschrift ingediend, dat op 16 juli 2020 werd behandeld. De rechtbank overwoog dat, volgens artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet, het verzoek tot WSNP alleen kan worden toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de verzoeker te goeder trouw is geweest met betrekking tot het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift. De rechtbank heeft alle omstandigheden in overweging genomen, waaronder de aard en omvang van de vorderingen en het gedrag van de verzoeker met betrekking tot zijn schulden.

De rechtbank concludeerde dat de verzoeker onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij te goeder trouw was. Hij had in 2017 een dure leaseauto voor privégebruik aangeschaft, wat niet noodzakelijk was en zijn schuldeisers benadeelde. Daarnaast had de verzoeker een fulltime dienstverband bij de onderneming van zijn partner met een netto inkomen van € 1675,00 per maand, wat niet in lijn was met zijn ervaring en opleiding als advocaat. De rechtbank oordeelde dat de verzoeker niet had aangetoond dat hij zich zou inspannen om een beter betaalde functie te verkrijgen en zijn inkomen te verhogen. Daarom werd het verzoek tot toepassing van de WSNP afgewezen.

De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling afgewezen, en de verzoeker heeft het recht van hoger beroep gedurende acht dagen na de uitspraak. Het hoger beroep kan alleen door een advocaat worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team Insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/590007 / FT RK 20/361
uitspraakdatum: 31 juli 2020

[verzoeker],

wonende [adres],
[postcode en woonplaats],
verzoeker,
heeft op 18 maart 2020 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is op 16 juli 2020 behandeld. Bij die gelegenheid is verzoeker verschenen en gehoord.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 288 lid 1 sub b van de Faillissementswet wordt het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het ontstaan en/of onbetaald laten van zijn/haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest. Deze goede trouw is een gedragsmaatstaf waaraan verzoeker dient te voldoen.
Bij de beoordeling daarvan kan de rechtbank rekening houden met alle omstandigheden, zoals de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin verzoeker een verwijt gemaakt kan worden dat de schulden zijn ontstaan en/of onbetaald gelaten, het gedrag van verzoeker wat betreft zijn/haar inspanningen de schulden te voldoen of zijn/haar acties om verhaal door de schuldeisers te frustreren en dergelijke.
Bovendien vereist artikel 288 lid 1 sub c van de Faillissementswet dat voldoende aannemelijk dient te zijn dat verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat verzoeker ten aanzien van het onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest. Verzoeker heeft in 2017 een dure leaseauto voor privé gebruik aangewend, terwijl niet is aangetoond dat dit noodzakelijk was. Hij heeft daarmee zijn schuldeisers benadeeld omdat door de hoge bijtelling minder netto salaris overbleef om zijn schulden af te betalen.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat verzoeker zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Daartoe overweegt de rechtbank dat verzoeker een full time dienst verband is aangegaan met de onderneming van zijn partner en slechts een inkomen heeft van € 1675,00 netto per maand. Dit valt niet te rijmen met zijn ervaring en opleiding (verzoeker heeft ruime ervaring als advocaat) welke opleiding en ervaring zouden kunnen leiden tot een dienstverband als advocaat/jurist of juridisch adviseur, met daaraan verbonden een aanmerkelijk hoger salaris. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat er gezondheidsklachten zijn die nopen tot het aangaan van de huidige functie.
Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij zich zal inspannen om door middel van sollicitaties een beter betaalde functie te verkrijgen en aldus een hoger inkomen te verwerven.
Het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling dient dus te worden afgewezen.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling van:

[verzoeker],

geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats], NEDERLAND,
wonende [adres],
[postcode en woonplaats].
Gewezen door mr. W.J. Don, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 juli 2020 in tegenwoordigheid van C.D. Woodley, griffier.
De verzoeker heeft gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak het recht van hoger beroep. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag dat van deze zaak kennis moet nemen.