ECLI:NL:RBDHA:2020:7770

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2020
Publicatiedatum
16 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 18 _ 8192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie en re-integratieverplichtingen van werkgever in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid (eiser) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de loonsanctie die aan eiser was opgelegd. De loonsanctie was opgelegd omdat eiser niet voldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor [derde-partij], een medewerker die sinds 2016 wegens psychische klachten uitgevallen was. Eiser had verzocht om bekorting van de loonsanctie, maar verweerder had dit verzoek afgewezen, omdat eiser de tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen niet had hersteld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende had gedaan om de re-integratie van [derde-partij] te bevorderen. Eiser had niet adequaat gezocht naar aanpassingen in de werkplek en had onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom [derde-partij] niet kon terugkeren naar haar functie. De rechtbank oordeelde dat de loonsanctie terecht niet was bekort, omdat de re-integratie-inspanningen van eiser niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het beginsel van hoor en wederhoor niet was geschonden, omdat eiser de mogelijkheid had om in de beroepsprocedure te reageren op de argumenten van [derde-partij].

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van re-integratie en de noodzaak om adequaat te reageren op de behoeften van werknemers die uitvallen door ziekte. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de loonsanctie niet te bekorten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/8192

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2020 in de zaak tussen

het Ministerie van Justitie en Veiligheid, te Den Haag, eiser

(gemachtigde: mr. M. Grandiek),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. S. Roodenburg).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
mevrouw [derde-partij], te [woonplaats] ,
(gemachtigde: mr. F.M. van den Boogerd-Zuijderwijk).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser opgelegde loonsanctie niet verkort, omdat eiser de tekortkoming(en) in zijn re-integratieverplichtingen voor zijn werknemer, derde-partij (hierna: [derde-partij] ), nog niet heeft hersteld.
Bij besluit van 6 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Het onderzoek is gesloten op 17 juli 2020.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
[derde-partij] was sinds 1998 bij eiser in dienst als beleidsondersteunend medewerker, voor 36 uur per week. Zij is op 13 januari 2016 uitgevallen voor haar werk vanwege psychische klachten.
1.2
[derde-partij] heeft op 19 oktober 2017 een aanvraag gedaan om in aanmerking te komen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Na beoordeling van het re-integratieverslag door een arbeidsdeskundige heeft verweerder bij besluit van 28 december 2017 vastgesteld dat eiser niet voldoende heeft gedaan om [derde-partij] te re-integreren. Verweerder heeft om die reden de WIA-aanvraag van [derde-partij] niet in behandeling genomen en bepaald dat eiser aan [derde-partij] loon moet doorbetalen tot 9 januari 2019. Het bezwaar van eiser tegen dit besluit is kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
1.3
Op 23 mei 2018 heeft eiser bij verweerder verzocht om bekorting van de loonsanctie. Een arbeidsdeskundige heeft naar aanleiding van het verzoek van eiser de
re-integratie-inspanningen van eiser beoordeeld. Dit heeft geleid tot het primaire besluit.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser de tekortkomingen in zijn re-integratieverplichtingen jegens [derde-partij] niet heeft hersteld. De opgelegde loonsanctie wordt daarom niet bekort.
3.1
Eiser kan zich met dit besluit niet verenigen. Eiser voert hiertoe aan dat verweerder ten onrechte heeft besloten dat hij het verkeerde aan re-integratie heeft gedaan en de (on)mogelijkheden onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. De beperkingen van [derde-partij] worden gevormd door een opeenstapeling van factoren: de reis, de toegang tot het gebouw en de lift. De mogelijkheid van telewerken is wel degelijk onderzocht. Het is echter niet mogelijk gebleken om [derde-partij] haar werkzaamheden vanuit huis door middel van telewerken te laten uitvoeren. Ook is bezien hoe [derde-partij] toegang tot het gebouw zou kunnen krijgen. Geconstateerd is dat dit niet mogelijk bleek in verband met de specifieke klachten van [derde-partij] . Ook de invalidentoegang bleek geen optie. Voorts voert eiser aan dat verweerder het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden omdat hij niet heeft kunnen reageren op het verweerschrift van [derde-partij] in de bezwaarprocedure. Inmiddels is [derde-partij] per 1 januari 2019 in vaste dienst getreden bij DCMR. Eiser heeft medewerking aan deze plaatsing verleend. Nu deze plaatsing passend en duurzaam is, heeft verweerder de loonsanctie ten onrechte niet bekort.
3.2
[derde-partij] is van mening dat de loonsanctie juist is en niet bekort hoefde te worden.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Tussen partijen is in geschil de vraag of verweerder terecht en op goede gronden afwijzend heeft beslist op het verzoek van 23 mei 2018 van eiser om de loonsanctie te bekorten.
4.2
De rechtbank stelt voorop dat bij besluit van 28 december 2017 aan eiser een loonsanctie is opgelegd omdat eiser volgens verweerder onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht. Eiser heeft in het spoor 1 traject niet gezocht naar
(vervoers-)voorzieningen, werkplekaanpassingen en er zijn onvoldoende toegangsmogelijkheden tot gebouwen onderzocht. Voorts is onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom [derde-partij] geen andere functie op een andere locatie kan uitvoeren bij eiser en bijbehorende diensten en/of inrichtingen. Het spoor 2 traject is te vroeg ingezet en heeft, hoewel adequaat ingezet, niet geresulteerd in werkhervatting. De arbeidsdeskundige overweegt in het rapport van 15 juni 2018 dat eiser in zijn verzoek van 23 mei 2018 de onmogelijkheden van [derde-partij] bij de eigen werkgever herhaalt en daar een toelichting op geeft. Voorts overweegt de arbeidsdeskundige dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid onderdeel is van de Rijksoverheid. Via de website van de Rijksoverheid zijn er diverse vacatures in de omgeving van Rotterdam te vinden die mogelijk passen bij [derde-partij] . Het werk dat [derde-partij] inmiddels, sinds januari 2018, tegen 65% van het oorspronkelijke loon verricht bij DCMR is nog niet structureel gebleken.
Het bezwaar van eiser tegen de loonsanctie is niet-ontvankelijk verklaard, zodat de loonsanctie en de gronden waarop deze berust in rechte vast staan. Gelet hierop neemt de rechtbank de juistheid van de grondslag voor het opleggen van de loonsanctie hierna tot uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag of en zo ja, in hoeverre eiser zijn tekortkomingen in de re-integratie van [derde-partij] in de periode tussen de oplegging van de loonsanctie en de datum van het primaire besluit van 15 juni 2018 heeft hersteld.
4.3
De arbeidsdeskundige b&b ziet geen aanleiding om anders te concluderen dan de primaire arbeidsdeskundige in het rapport van 15 juni 2018. Daartoe overweegt de arbeidsdeskundige b&b dat eiser de onmogelijkheden van toegang tot het gebouw heeft benoemd, maar niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom er voor deze onmogelijkheden geen oplossing is. Nergens wordt melding gemaakt van een onderzoek naar het oplossen van het toegangsprobleem. Dat sprake is van beveiliging en een verhoogd risico op terreur, ontslaat eiser niet van de verplichting tot het onderzoeken van mogelijkheden tot aanpassing. Ook de mogelijkheden tot het oplossen van het liftprobleem zijn onvoldoende onderzocht. Voorts ontbreekt een onderzoeksverslag naar mogelijke oplossingen die de huidige media kunnen geven, zoals videoconferencing, skype en dergelijke. Omdat eiser de mogelijkheden bij de re-integratie in spoor 1 voor het oplossen van het toegangsprobleem en de liftproblematiek onvoldoende heeft onderzocht, is de tekortkoming niet gerepareerd en moet de loonsanctie niet worden bekort. De werkhervatting van [derde-partij] bij DCMR is nog niet structureel/duurzaam en geeft daarom geen reden om de loonsanctie te bekorten.
4.4
De arbeidsdeskundige b&b gaat in het rapport van 11 maart 2019 nader in op de beroepsgronden van eiser. De arbeidsdeskundige b&b overweegt dat niet duidelijk is gemaakt waarom de werkplek van [derde-partij] niet kan worden aangepast. Eiser heeft op geen enkele manier inzichtelijk gemaakt dat het aanbieden van een passende werkplek binnen het gebouw van het Ministerie niet mogelijk is. Ten aanzien van de toegang tot het gebouw heeft eiser op geen enkele manier duidelijk gemaakt/aangetoond dat het gebouw niet toegankelijk is te maken voor [derde-partij] . Er is geen onderzoek gedaan naar de mogelijkheden tot afwijking van het veiligheidsplan. Zo kan bijvoorbeeld ook een ‘gewone’ beveiliger, niet zijnde een beveiliger van de Marechaussee, tijdens het openen van de sluis toezicht houden of kan de mogelijkheid van het plaatsen van een niet automatische
(draai-)toegangsdeur worden onderzocht. Gelet op de vaste aanstelling van [derde-partij] bij DCMR per 1 januari 2019, zou vanaf die datum sprake kunnen zijn van een bevredigend resultaat. Ten tijde van het opleggen van de loonsanctie en de afwijzing van de verzochte bekorting was echter geen sprake van een bevredigend re-integratieresultaat omdat nog geen sprake was van een structurele werkhervatting.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de rapportage van de arbeidsdeskundige in bezwaar en beroep (b&b) van 5 november 2018 voldoende steun biedt voor de opvatting van verweerder dat eiser de tekortkomingen niet heeft hersteld. De rechtbank begrijpt dat de beveiliging van een gebouw als dat van eiser het oplossen van de problemen die zich hier voordoen bemoeilijkt, maar dat neemt niet weg dat binnen de beperkingen gezocht zal moeten worden naar oplossingen. Dat de oplossingen die genoemd worden in de rapportages van de arbeidsdeskundige niet van eiser gevergd mogen worden omdat die onaanvaardbare risico’s voor de beveiliging van het gebouw en de daarin werkzame personen met zich mee zou brengen heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt.
4.6
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden, omdat eiser niet heeft kunnen reageren op het verweerschrift van [derde-partij] in bezwaar. Het betreft immers geen verweerschrift, maar een toelichting van [derde-partij] , zoals ook in de begeleidende brief van 22 oktober 2018 van de gemachtigde van [derde-partij] is verwoord. Door [derde-partij] was ook geen bezwaar gemaakt. Bovendien heeft eiser de mogelijkheid gehad om in onderhavige beroepsprocedure alsnog op dit stuk te reageren. Dat eiser de stelling van [derde-partij] dat zij geen hulp heeft gehad bij de re-integratie bestrijdt, is niet relevant. Dit ligt immers niet ten grondslag aan het bestreden besluit.
5. Uit hetgeen onder 5.1 tot en met 5.5 is overwogen volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser er per 15 juni 2018 niet in is geslaagd de tekortkomingen in de re-integratie te herstellen. Verweerder heeft terecht en op goede gronden het bekortingsverzoek van 23 mei 2018 van eiser afgewezen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.J. Laterveer-Runderkamp, griffier.
Deze uitspraak is gedaan op 22 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.