Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juli 2020 in de zaak tussen
het Ministerie van Justitie en Veiligheid, te Den Haag, eiser
mevrouw [derde-partij], te [woonplaats] ,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid (eiser) en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder) over de loonsanctie die aan eiser was opgelegd. De loonsanctie was opgelegd omdat eiser niet voldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor [derde-partij], een medewerker die sinds 2016 wegens psychische klachten uitgevallen was. Eiser had verzocht om bekorting van de loonsanctie, maar verweerder had dit verzoek afgewezen, omdat eiser de tekortkomingen in de re-integratieverplichtingen niet had hersteld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende had gedaan om de re-integratie van [derde-partij] te bevorderen. Eiser had niet adequaat gezocht naar aanpassingen in de werkplek en had onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom [derde-partij] niet kon terugkeren naar haar functie. De rechtbank oordeelde dat de loonsanctie terecht niet was bekort, omdat de re-integratie-inspanningen van eiser niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het beginsel van hoor en wederhoor niet was geschonden, omdat eiser de mogelijkheid had om in de beroepsprocedure te reageren op de argumenten van [derde-partij].
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het kader van re-integratie en de noodzaak om adequaat te reageren op de behoeften van werknemers die uitvallen door ziekte. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van verweerder om de loonsanctie niet te bekorten.