ECLI:NL:RBDHA:2020:776

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
31 januari 2020
Zaaknummer
09/842212-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie in een auto met overwegingen over de strafmaat

Op 4 februari 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De verdachte, geboren in 1997 en thans gedetineerd in Rotterdam, werd op 24 juni 2019 aangehouden na een politieoperatie die volgde op een tip over de mogelijke vervoering van harddrugs. Tijdens de aanhouding werd in de auto van de verdachte een semi-automatisch pistool van het merk Glock en 16 scherpe patronen aangetroffen, verborgen in een speciaal gemaakt compartiment. De rechtbank heeft het bewijs tegen de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van het verkopen of vervoeren van cocaïne, waarvoor de verdachte was aangeklaagd. De rechtbank sprak de verdachte vrij van dit onderdeel van de aanklacht, maar achtte het wel bewezen dat hij het vuurwapen en de munitie voorhanden had. De rechtbank overwoog dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens een groeiend maatschappelijk probleem is en dat er streng moet worden opgetreden tegen dergelijke feiten. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 48 maanden geëist, maar de rechtbank legde een straf op van 9 maanden, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De rechtbank benadrukte de ernst van het bezit van een vuurwapen en de risico's die dit met zich meebrengt voor de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/842212-19
Datum uitspraak: 4 februari 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Rotterdam, locatie De Schie te Rotterdam.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 oktober 2019, 18 december 2019 (telkens pro forma) en 21 januari 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Ariese en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. R. Malewicz naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 24 juni 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 20 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 24 juni 2019 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten semi automatisch pistool, van het merk Glock, type 17 Gen 4, kaliber 9 x 19 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool en/of een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten 16 scherpe patronen, merk onbekend, kaliber 9 x 19 mm, voorhanden heeft gehad.
3. Waardering van het bewijs
3.1
Inleiding [1]
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, die ter terechtzitting niet ter discussie hebben gestaan en die daarom zonder nadere motivering kunnen dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Naar aanleiding van een TCI-bericht, inhoudende dat op 24 juni 2019 met een Honda Civic met kenteken [(--)] (hierna: de Honda) een grote hoeveelheid harddrugs zou worden vervoerd naar Den Haag, heeft de politie onder de Honda, die op naam stond van de verdachte, een peilbaken geplaatst. Toen de Honda op genoemde datum ging rijden in de richting van Den Haag, is een observatieteam ingezet. Uit waarnemingen door het observatieteam is vervolgens het volgende gebleken. Om 15.00 uur stond de Honda geparkeerd langs de [straatnaam] te Den Haag. Om 15.07 uur parkeerde een Volkswagen Polo met kenteken [(--)] (hierna: de Volkswagen) voor de Honda. In de Volkswagen zaten twee personen, de bestuurder (NN1) en een bijrijder (naar later bleek: [de medeverdachte] . Om 15.11 uur reed de Volkswagen meerdere keren heen en weer over de [straatnaam] , waarna de bestuurder de Volkswagen opnieuw parkeerde voor de Honda. [de medeverdachte] stapte uit de Volkswagen en stapte vervolgens als bijrijder in de Honda. Een minuut later parkeerde de Honda op het terrein behorende bij perceel [(--)] gelegen aan de [straatnaam] . [de medeverdachte] stapte uit en nam plaats achterin de Honda. Eveneens om 15.12 uur stopte een vrachtwagen voorzien van een Litouws kenteken ongeveer twintig meter voor de Volkswagen. NN1 stapte om 15.19 uur uit de Volkswagen, haalde twee zwarte weekendtassen van de achterbank van de Volkswagen en liep in de richting van de vrachtwagen. Twee minuten later liep NN1 zonder tassen terug in de richting van de Volkswagen. Om 15.22 uur parkeerde de verdachte de Honda naast de Volkswagen. Hierna vertrokken de verdachte en [de medeverdachte] in de Honda en vertrok NN1 in de Volkswagen.
De bestuurder van de vrachtwagen is om 15.30 uur aangehouden. In de vrachtwagen trof de politie twee tassen aan met daarin meerdere gesealde plakken, waarvan later is vastgesteld dat dit 20 kilogram cocaïne betrof. De verdachte is om 15.53 uur met [de medeverdachte] aangehouden op de afrit van de rijksweg A20. In de Honda trof de politie in een speciaal gemaakt verborgen compartiment een vuurwapen en een patroonhouder met 16 patronen aan. [2] Na onderzoek bleek dat het ging om een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een semi-automatisch pistool van het merk Glock, type 17 Gen 4, kaliber 9 x 19 mm en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 16 scherpe patronen, merk onbekend, kaliber 9 x 19 mm. [3] Het is de politie niet gelukt om NN1 aan te houden.
De verdachte heeft zich met betrekking tot de aangetroffen cocaïne zowel bij de politie als ter terechtzitting op zijn zwijgrecht beroepen. Ook [de medeverdachte] heeft zich bij de politie op zijn zwijgrecht beroepen.
Met betrekking tot het aangetroffen vuurwapen en de munitie heeft de verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat dit op 24 juni 2019 in zijn auto lag en dat hij hier verantwoordelijkheid voor neemt. [4]
De vragen die de rechtbank moet beantwoorden is of op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat de verdachte samen met een ander de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid cocaïne opzettelijk heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd of aanwezig heeft gehad en of kan worden vastgesteld dat de verdachte het in de Honda aangetroffen vuurwapen en de munitie samen met een ander voorhanden heeft gehad.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 ten laste gelegde. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman geen verweer gevoerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1
Om tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde te kunnen komen, dient te worden vastgesteld dat de verdachte zich in meer of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid cocaïne en dat hij een significante bijdrage heeft geleverd aan het samen met een ander aanwezig hebben, vervoeren of overdragen van die cocaïne.
De rechtbank is van oordeel dat de uit het dossier voortvloeiende feiten en omstandigheden zonder meer als verdacht kunnen worden aangemerkt. Zo was de verdachte met zijn auto aanwezig op de plaats waar op dat moment een transactie van een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne plaatsvond, terwijl een inzittende van de auto waarmee die cocaïne werd vervoerd, vlak voor die transactie bij de verdachte in de auto is gestapt en zij na de transactie samen zijn weggereden.
Hoewel dit doet vermoeden dat de verdachte op enige wijze betrokken was bij de overdracht van de cocaïne, bevat het dossier onvoldoende bewijs dat de verdachte zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de cocaïne. Evenmin is voldoende duidelijk geworden waaruit de betrokkenheid van de verdachte heeft bestaan en of die betrokkenheid van voldoende gewicht was om van een significante bijdrage aan bezit, vervoer of overdracht van de cocaïne te kunnen spreken. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
Feit 2
Gelet op de onder 3.1 genoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de tenlastelegging genoemde vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. Zij acht echter niet bewezen dat hij dat samen met een ander heeft gedaan, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
2.
hij op 24 juni 2019 te 's-Gravenhage, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten semi-automatisch pistool, van het merk Glock, type 17 Gen 4, kaliber 9 x 19 mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, en een hoeveelheid munitie van categorie III, te weten 16 scherpe patronen, merk onbekend, kaliber 9 x 19 mm, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om oplegging van een fors lagere straf dan geëist door de officier van justitie en heeft hiertoe gewezen op de jonge leeftijd van de verdachte en de omstandigheid dat hij first offender is. De raadsman heeft benadrukt dat de verdachte aan het begin staat van zijn leven en graag verder wenst te gaan met zijn opleiding en het ondersteunen van zijn moeder.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft gehandeld in strijd met de Wet wapens en munitie door een semi-automatisch pistool en een patroonmagazijn met daarin 16 bijbehorende scherpe patronen voorhanden te hebben in een verborgen ruimte van zijn personenauto, waarmee hij op de openbare weg reed. Het betreft een ruimte die niet origineel is en later is aangebracht in het voertuig van de verdachte; kennelijk met als doel het vervoeren van verboden goederen.
In de verborgen ruimte bevond zich tevens een zakje met cocaïne.
Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en munitie brengt grote risico’s met zich voor de veiligheid van personen. Vuurwapens vormen een aanzienlijke bedreiging voor een veilige samenleving, omdat het bezit van vuurwapens maar al te vaak leidt tot gebruik daarvan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Vuurwapens worden bovendien steeds vaker gebruikt bij het plegen van ernstige strafbare feiten, niet zelden in het (hard)drugsmilieu. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens vormt daarmee een groeiend maatschappelijk probleem, waartegen dan ook streng moet worden opgetreden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 26 juni 2019 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen voor het plegen van soortgelijke strafbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur van die straf heeft de rechtbank acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin als uitgangspunt voor het voorhanden hebben van een pistool 3 maanden gevangenisstraf is vermeld. Gelet op de hiervoor geschetste toenemende problematiek van ongecontroleerd vuurwapenbezit, acht de rechtbank dat uitgangspunt echter niet zonder meer passend. Voor het voorhanden hebben van een pistool in een auto acht de rechtbank een uitgangspunt van 6 maanden gevangenisstraf meer op zijn plaats. In dit geval weegt de rechtbank bovendien als strafverzwarend mee dat de verdachte het wapen met bijbehorende munitie had verborgen in een kennelijk voor dat doel aangebrachte ruimte en dat ook harddrugs bij de verdachte zijn aangetroffen. Dat brengt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest. Deze straf is van kortere duur dan geëist door de officier van justitie, omdat de rechtbank niet tot bewezenverklaring komt van het onder 1 ten laste gelegde.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
  • 57 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij rechtens golden dan wel gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
9 (NEGEN) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M.A. Keulen, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. B.F. Hammerle, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. N. de Jong, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 februari 2020.
Mr. B.F. Hammerle is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer 2019169580, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd pagina’s 1 t/m 249).
2.Proces-verbaal van bevindingen, pagina 129.
3.Proces-verbaal, pagina’s 130-133.
4.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting d.d. 21 januari 2020.