In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2020 een beschikking gegeven inzake de verlening van een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1990, die momenteel gedetineerd is. De officier van justitie had op 22 juli 2020 een verzoek ingediend voor een zorgmachtiging op basis van artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het verzoek op 10 augustus 2020 gehouden, waarbij de betrokkene, zijn advocaat en verschillende zorgprofessionals zijn gehoord. De betrokkene heeft verklaard dat hij geen last meer heeft van stemmen en dat hij graag een nieuw leven wil opbouwen. De psychiater heeft echter aangegeven dat er aanzienlijke risico's zijn dat de betrokkene in zijn thuissituatie weer in oud gedrag vervalt, wat kan leiden tot een herhaling van de psychose.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, namelijk een psychotische toestandsbeeld, mogelijk verergerd door cannabisgebruik. De rechtbank oordeelt dat er geen mogelijkheden zijn voor passende zorg op vrijwillige basis en dat verplichte zorg noodzakelijk is om ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank verleent daarom de zorgmachtiging, die onder andere inhoudt dat de betrokkene vocht, voeding, medicatie en medische controles kan worden toegediend, en dat zijn bewegingsvrijheid kan worden beperkt. De machtiging geldt tot en met 10 februari 2021.
De beschikking is gegeven door rechter mr. J.G.J. Brink, bijgestaan door griffier K.A.M. Boeije, en is uitgesproken ter openbare zitting. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.