ECLI:NL:RBDHA:2020:7700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2020
Publicatiedatum
13 augustus 2020
Zaaknummer
09/036366-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak betreffende meerdere diefstallen met geweld en bedreiging

Op 13 augustus 2020 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die meerdere diefstallen met geweld en bedreiging heeft gepleegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data, waaronder 8 februari 2020 en 5 februari 2020, zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld tegen verschillende slachtoffers, waaronder een pizzakoerier en een bejaarde man. De verdachte heeft hierbij gebruik gemaakt van pepperspray en heeft zijn slachtoffers bedreigd met geweld. De rechtbank heeft de verdachte op basis van de tenlastelegging en het onderzoek ter terechtzitting veroordeeld voor de feiten 1, 2, 3, 5 en 6, waarbij de verdachte voor feit 4 is vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft de verdachte een gevangenisstraf van vier jaar opgelegd, waarvan een jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht en verplichte opname in een zorginstelling. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder slachtoffers en bedrijven die schade hebben geleden door de diefstallen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafoplegging.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/036366-20
Datum uitspraak: 13 augustus 2020
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
[geboortedatum] 1982 [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in P.I. Alphen aan den Rijn, locatie HvB Maatschapslaan,
[adres 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 26 mei 2020 (pro forma) en 30 juli 2020 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. H.J. Starrenburg en van hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouw
mr. R.S.J. Hoogstraaten naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 8 februari 2020 te 's-Gravenhage een geldbedrag (ter hoogte van ongeveer 35 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam bedrijf 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of
gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door pepperspray, althans een bijtende en/of
irriterende vloeistof, in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] te spuiten;
2.
hij in of omstreeks de periode van 22 januari 2020 tot en met 23 januari 2020 te 's-Gravenhage een ING-bankpas en/of een rijbewijs op naam van [slachtoffer 2] en/of een ING-creditcard en/of een MKB-tankpas en/of een laptop en/of een laptoptas en/of een multimeter en/of een acculader en/of diverse gereedschappen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 2] en/of [naam bedrijf 2] ., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
3.
hij in of omstreeks de periode 23 januari 2020 te ’s-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit één of meer betaal- en/of geldautoma(a)t(en) heeft weggenomen één of meer geldbedragen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik
heeft gebracht door middel van een valse sleutel door met een bankpas en/of bijhorende pincode tot het gebruik waartoe hij, verdachte, niet gerechtigd was, in/uit één of meer betaal- en/of geldautoma(a)t(en) één of meer geldbedragen te pinnen, tengevolge waarvan genoemde
geldbedrag(en) van de rekening van voornoemde [slachtoffer 2] werd(en) afgeschreven;
4.
hij op of omstreeks 8 februari 2020 te 's-Gravenhage, een ander, te weten [slachtoffer 3] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die ander en/of derden, te weten [slachtoffer 3] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten heeft gedwongen om het achterna zitten van verdachte door voornoemde [slachtoffer 3] te staken en/of die [slachtoffer 3] heeft gedwongen om weg te gaan van verdachte, door met gestrekte arm een busje pepperspray op die [slachtoffer 3] te richten en/of gericht te houden en/of (hierbij) tegen die [slachtoffer 3] te roepen "Ga weg of ik spuit";
5.
hij op of omstreeks 5 februari 2020 te 's-Gravenhage in/uit een woning gelegen aan het [adres 2] , twee horloges, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen; en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goed/goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk
te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- die [slachtoffer 4] met kracht tegen een boekenkast aan te duwen en/of
- ( hierbij) tegen die [slachtoffer 4] te roepen/schreeuwen "Geld! Of een voorwerp van waarde!" en/of "Gaat u naar het toilet toe! En daar blijven!" en/of "Ik doe u niets, als u maar meewerkt!", althans
feitelijkheden en/of woorden van gelijke aard/strekking;
6.
hij op of omstreeks 8 februari 2020 te 's-Gravenhage een geldbedrag (van 200 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] en/of [naam winkel] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door
- tweemaal, althans eenmaal, pepperspray, althans een bijtende/irriterende vloeistof in het gezicht van die [slachtoffer 5] te spuiten en/of
- ( hierbij) tegen die [slachtoffer 5] te roepen "Je moet me 200 euro geven, ik heb 200 euro nodig." en/of "Je moet geen politie bellen, je hebt me goed gezien", althans feitelijkheden en/of woorden van gelijke aard en/of strekking;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 februari 2020 te 's-Gravenhage
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (van 200
euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 5] of aan een derde, te weten aan [naam winkel] toebehoorde, door
- tweemaal, althans eenmaal, pepperspray, althans een bijtende/irriterende vloeistof in het gezicht van die [slachtoffer 5] te spuiten en/of
- ( hierbij) tegen die [slachtoffer 5] te roepen "Je moet me 200 euro geven, ik heb 200 euro nodig." en/of "Je moet geen politie bellen, je hebt me goed gezien", althans feitelijkheden en/of woorden van gelijke aard en/of strekking.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 primair ten laste gelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – overeenkomstig haar op schrift gestelde pleitaantekeningen – betoogd dat de verdachte wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs moet worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde feit. De raadsvrouw heeft met betrekking tot het onder feit 5 ten laste gelegde bepleit dat de diefstal zonder oogmerk op de geweldscomponent of bedreiging met geweld is gepleegd. Ten aanzien van de overige feiten heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank, met dien verstande dat volgens de raadsvrouw de uitspraken die zijn opgenomen in het tweede gedachtestreepje bij feit 6 niet kunnen gelden als een bedreiging met geweld.
Op de specifieke standpunten van de verdediging zal de rechtbank, voor zover relevant, nader in gaan.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging
3.3.1.
Vrijspraak ten aanzien van feit 4
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 4 ten laste gelegde feit.
Op grond van de inhoud van het dossier staat vast dat de verdachte op 8 februari 2020 een busje pepperspray in zijn bezit heeft gehad. De aangever van feit 4, [slachtoffer 3] , heeft verklaard dat – nadat een beroving van een pizzakoerier had plaatsgevonden – hij de verdachte achterna heeft gezeten en dat hij zag dat de verdachte met een busje pepperspray in zijn hand probeerde om hem te dwingen om de achtervolging te staken. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij door de aangever is achtervolgd, maar hij heeft ontkend dat hij met een busje pepperspray in de richting van de aangever heeft gedreigd dan wel heeft gespoten.
De officier van justitie heeft in dit verband gewezen op de stills van de camerabeelden die tijdens de achtervolging zijn gemaakt. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank echter van oordeel dat op deze beelden niet is te zien dat de verdachte tijdens de achtervolging met een busje pepperspray in de richting van de aangever heeft gedreigd dan wel heeft gespoten. Dit brengt mee dat het dossier ten aanzien van feit 4 geen andere bewijsmiddelen bevat dan de aangifte van [slachtoffer 3] . Bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs zal de rechtbank de verdachte dan ook vrijspreken van dit feit.
3.3.2.
Ten aanzien van de onder 1, 2, 3 en 6 ten laste gelegde feiten [1]
Aangezien de verdachte deze tenlastegelegde feiten heeft bekend, hij nadien niet anders
heeft verklaard en de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de
rechtbank met een opsomming van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid,
van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van de onder 1, 2, 3 en 6 tenlastegelegde feiten, gebruikt de rechtbank de volgende bewijsmiddelen:
Feit 1:
  • het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , mede namens [naam bedrijf 1] , van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2020039100-1, van 8 februari 2020, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, met de daarbij behorende bijlagen (p. 23 t/m 29);
  • het proces-verbaal onderzoek pepperspray van 17 februari 2020, p. 94-96;
 de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 juli 2020.
Feit 2:
 het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , mede namens [naam bedrijf 2] ., van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2020022748-1, van 23 januari 2020, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, met de daarbij behorende bijlagen (p. 65 t/m 70);
 de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 juli 2020.
Feit 3:
 het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , mede namens [naam bedrijf 2] ., van de politie Eenheid Den Haag, nr. PL1500-2020022748-1, van 23 januari 2020, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, met de daarbij behorende bijlagen (p. 65 t/m 70);
 de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 juli 2020.
Feit 6:
 het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , van de politie Eenheid Den Haag nr. PL1500-2020039159-1, van 8 februari 2020, opgemaakt in de wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, met de daarbij behorende bijlagen
(p. 228 t/m 231);
  • het proces-verbaal onderzoek pepperspray van 17 februari 2020, p. 94-96;
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 juli 2020.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van het onder feit 6 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat de bewoordingen onder het tweede gedachtestreepje van de tenlastelegging geen bedreiging met geweld in strafrechtelijke zin opleveren en dat partiële vrijspraak moet volgen voor de (woordelijke) bedreiging met geweld. Deze partiële vrijspraak laat onverlet dat de verdachte voor het resterende deel, te weten de diefstal met geweld, wordt veroordeeld.
3.3.3.
Ten aanzien van het onder feit 5 ten laste gelegde feit
3.3.3.1 De bewijsmiddelen
De aangever, [slachtoffer 4] , heeft verklaard dat hij op 5 februari 2020 omstreeks 07:00 uur, wakker werd van gestommel in zijn woning, gelegen aan de [adres 2] te Den Haag. Hij liep toen richting zijn woonkamer naar het linker raam en zag daar de verdachte op de brandtrap staan. Het linker raam was aan de bovenzijde middels elastieken vastgemaakt. Toen de verdachte eenmaal binnen was duwde hij de aangever direct tegen de boekenkast aan waardoor aangever pijn voelde in zijn linkerarm. Hierna zei de verdachte tegen de aangever met verheven stem: “Geld! Of een voorwerp van waarde! En: “Gaat u naar het toilet toe! En daar blijven!”. Ook zou de verdachte op een gegeven moment hebben gezegd: “Ik doe u niets, als u maar meewerkt!” De verdachte heeft twee horloges en een zaklantaarn weggenomen uit de woning van de aangever. [2]
De verdachte heeft verklaard dat hij naar het hofje, waaraan ook de woning van de aangever is gelegen, was gelopen op zoek naar een slaapplek. Toen de verdachte besefte dat hij het hofje niet meer uit kwam omdat het ijzeren hek dicht was, is hij op zoek gegaan naar een manier om uit het hofje te komen. Hij zag dat bij één van de woningen een raam open stond en is via de brandtrap daarnaartoe geklommen. Volgens de verdachte wilde hij naar binnen gaan, zodat hij via de voordeur van de woning weer op straat kon komen. De verdachte is de woning van de aangever via het linker raam binnengeklommen, nadat hij het elastiekje dat tussen het raam en het kozijn was gespannen, had doorgebrand met een aansteker. Toen de verdachte eenmaal binnen stond en naar de voordeur wilde lopen, ontstond er een worsteling met de aangever, waarbij de aangever door een duw van de verdachte tegen de boekenkast terecht is gekomen. De verdachte heeft verklaard dat hij zich nadat die worsteling achter de rug was bedacht dat hij ging vragen naar waardevolle spullen. Ook heeft de verdachte verklaard dat het goed mogelijk is dat hij tegen de aangever zou hebben geroepen: “Geld! Of een voorwerp van waarde!, “Gaat u naar het toilet toe! En daar blijven!” en “Ik doe u niets, als u maar meewerkt!” [3]
3.3.3.2 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte de woning van de aangever is binnengekomen door verbreking, dat hij twee horloges en een zaklamp van de aangever heeft weggenomen en dat hij op enig moment geweld heeft gebruikt jegens de aangever, door de aangever tegen de boekenkast te duwen, waardoor de aangever letsel heeft opgelopen.
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de verdachte ten tijde van de duw van de aangever tegen de boekenkast het voornemen had om goederen te stelen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de verklaringen van de aangever en de verdachte niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdachte de aangever tegen de boekenkast heeft geduwd met als doel dat hij gemakkelijker goederen zou kunnen stelen. De verklaring van de aangever geeft daarover onvoldoende duidelijkheid, nu op grond daarvan slechts kan worden vastgesteld dat de verdachte pas
nadathij de aangever had geduwd, heeft gevraagd naar waardevolle goederen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de duw al het oogmerk had om de diefstal mogelijk te maken dan wel te vergemakkelijken.
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de bewoordingen: "Geld! Of een voorwerp van waarde!" en/of "Gaat u naar het toilet toe! En daar blijven!" niet worden aangemerkt als bedreigingen met geweld. Deze bewoordingen bevatten geen component van geweld waarmee is gedreigd en kunnen veeleer worden aangemerkt als bevelen die de verdachte heeft geuit.
Tot slot stelt de rechtbank vast dat de verdachte tegen de aangever heeft geroepen: “ik doe u niets, als u maar meewerkt!”. Onduidelijk is gebleven op welk moment deze woorden zijn geuit. Deze bewoordingen zouden, gelet op de gegeven omstandigheden, naar het oordeel van de rechtbank kunnen worden aangemerkt als een bedreiging met geweld. De rechtbank kan echter – omdat niet blijkt wanneer de verdachte dit zou hebben gezegd - niet vaststellen of deze woorden zijn geuit met het oogmerk om de diefstal mogelijk dan wel gemakkelijk te maken.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte de woning van de aangever is binnengekomen door verbreking en dat hij goederen heeft weggenomen. Voor de rechtbank staat ook vast dat de verdachte geweld tegen de aangever heeft gebruikt. De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte tegen de aangever geweld heeft gebruikt dan wel heeft gedreigd met geweld,
met het oogmerkom de diefstal mogelijk dan wel gemakkelijk te maken. De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van het bestanddeel geweld en bedreiging met geweld.
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van de verdachte bewezen dat:
1.
hij op 8 februari 2020 te 's-Gravenhage een geldbedrag ter hoogte van 35 euro,
toebehorendeaan [naam bedrijf 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, door pepperspray in het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] te spuiten;
2.
hij in de periode van 22 januari 2020 tot en met 23 januari 2020 te 's-Gravenhage een ING-bankpas en een rijbewijs op naam van [slachtoffer 2] en een ING-creditcard en een MKB-tankpas en een laptop en een laptoptas en een multimeter en een acculader en diverse gereedschappen,
toebehorendeaan [slachtoffer 2] en [naam bedrijf 2] ., heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
3.
hij op23 januari 2020 te ’s-Gravenhage met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit
eenbetaalautomaat heeft weggenomen geldbedragen, toebehorende aan [slachtoffer 2] , waarbij verdachte de weg te nemen goederen onder
zijnbereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel door met een bankpas waartoe verdachte niet gerechtigd was,
bij eenbetaalautomaat geldbedragen te pinnen, ten gevolge waarvan genoemde geldbedragen van de rekening van voornoemde [slachtoffer 2] werden afgeschreven;
5.
hij op 5 februari 2020 te 's-Gravenhage in een woning gelegen aan het [adres 2] , twee horloges,
toebehorendeaan [slachtoffer 4] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich
dezewederrechtelijk toe te eigenen en zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking;
6.
hij op 8 februari 2020 te 's-Gravenhage een geldbedrag van 200 euro,
toebehorendeaan [slachtoffer 5] en/of [naam winkel] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [slachtoffer 5] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, door tweemaal pepperspray in het gezicht van die [slachtoffer 5] te spuiten.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om een gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de door de verdachte ondergane voorlopige hechtenis en om daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen met braak, valse sleutel, verbreking en/of geweld. De verdachte heeft zich enkel laten leiden door zijn zucht naar cocaïne en het vergaren van financiële middelen om aan die zucht tegemoet te komen. De rechtbank neemt het de verdachte bijzonder kwalijk dat hij zeer berekenend te werk is gegaan en zijn plannen voor het beroven van de pizzakoerier en de winkelier van tevoren zorgvuldig had gepland. Ook rekent de rechtbank het de verdachte aan dat hij bij een woninginbraak een bejaarde man letsel heeft toegebracht en angst heeft aangejaagd. De verdachte heeft kennelijk geen moment stil gestaan bij de gevolgen die zijn handelen zou kunnen hebben voor de slachtoffers. Daarnaast heeft de verdachte bijgedragen aan de versterking van de in de maatschappij levende gevoelens van onrust en onveiligheid en heeft hij door gebruik te maken van pepperspray pijn en letsel veroorzaakt bij zijn slachtoffers en daarmee inbreuk gemaakt op hun lichamelijke integriteit.
Uit het strafblad van de verdachte van 1 juli 2020 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Deze eerdere veroordelingen hebben de verdachte er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank weegt deze omstandigheid ten nadele van de verdachte mee bij de straftoemeting.
In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij van het begin af aan grotendeels verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden en dat hij de indruk wekt dat hij gedurende zijn voorlopige hechtenis tot inkeer is gekomen.
De rechtbank heeft met betrekking tot de persoon van de verdachte kennisgenomen van het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor van 12 mei 2020.
Uit het advies van de reclassering blijkt dat sprake is van een patroon van vermogensdelicten in relatie tot middelengebruik. Daarnaast heeft de verdachte geen huisvesting en dagbesteding en is sprake van psychiatrische problematiek. De verdachte is gediagnosticeerd met schizofrenie, een persoonlijkheidsstoornis NAO en is afhankelijk van amfetamines, cocaïne en cannabis. De verdachte heeft een voorwaardelijke rechterlijke machtiging voor het krijgen van medicatie. Na afloop van de huidige rechterlijke machtiging zal een zorgmachtiging moeten worden aangevraagd, zodat de verdachte in beeld blijft en medicatie blijft gebruiken. Het risico op recidive schat de reclassering in als hoog, evenals het risico op letselschade en het risico op het onttrekken aan voorwaarden.
Gelet op de langdurige verslavingsproblematiek in combinatie met de psychiatrische problematiek en het ontbreken van huisvesting en dagbesteding, acht de reclassering een langdurig klinisch traject geïndiceerd. Na langdurige klinische opname zou de behandeling moeten worden voortgezet in een ambulante setting en zou een begeleid/beschermd wonen traject moeten worden gestart. De haalbaarheid van de geadviseerde langdurige opname wordt als laag ingeschat, vanwege een hoge mate van onmacht bij de verdachte. De reclassering heeft overwogen of een strikter kader zoals een TBS-maatregel noodzakelijk is, maar is van mening dat eerst een traject van langdurige klinische opname moet worden aangeboden.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een andere straf dan een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Nu de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie en de rechtbank de verdachte van de geweldscomponent van feit 5 partieel vrijspreekt, komt de rechtbank tot een lagere strafoplegging dan door de officier van justitie geëist.
De rechtbank zal de verdachte een gevangenisstraf van vier jaar opleggen met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Op grond van het advies van de reclassering ziet de rechtbank aanleiding om een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, te weten voor de duur van één jaar met een proeftijd van drie jaar, en daaraan als bijzondere voorwaarden te verbinden een meldplicht, een verplichte opname in een zorginstelling voor de duur van maximaal twaalf maanden, een behandelverplichting en de plicht om mee te werken aan begeleid wonen.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen / de schadevergoedingsmaatregel

[naam bedrijf 1] heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 182,33. De vordering strekt tot de vergoeding van materiële schade, bestaande uit het gestolen geldbedrag, de bestelling en een schadevergoeding voor personeelsuren.
[slachtoffer 1] heeft zich ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 760,41. De vordering strekt tot de vergoeding van materiële schade (€ 210,41, te weten het verlies van arbeidsvermogen) en immateriële schade (€ 550,--).
[naam bedrijf 2] . heeft zich ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.445,20. De vordering strekt tot de vergoeding van materiële schade, bestaande uit schade aan de auto en gestolen gereedschap uit de auto.
[slachtoffer 2] heeft zich ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 737,05. De vordering strekt tot de vergoeding van materiële schade, bestaande uit het aanvragen van een nieuwe bankpas en een nieuwe rijbewijs, een koptelefoon, een inentingsboekje, een zonnebril, een zaklamp en een horizon college pas.
[slachtoffer 4] heeft zich ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.410,20. De vordering strekt tot de vergoeding van materiële schade (€ 535,20, te weten het eigen risico zorgverzekering, twee horloges en een zaklantaarn) en immateriële schade (€ 875,--).
[slachtoffer 5] heeft zich ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.230,--. De vordering strekt tot de vergoeding van materiële schade (€ 430,--, te weten het gestolen geldbedrag en omzetverlies) en immateriële schade (€ 800,--).
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van [naam bedrijf 1] niet-ontvankelijk te verklaren, nu wegens het ontbreken van een uittreksel uit de Kamer van Koophandel niet kan worden vastgesteld dat de vordering door een daartoe bevoegde persoon is ingediend.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 221,40, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en vergoeding van de wettelijke rente. Omdat uit de aangifte niet blijkt dat de verdachte een koptelefoon en een zonnebril heeft weggenomen, moet de benadeelde partij ten aanzien van deze goederen niet-ontvankelijk worden verklaard.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van [naam bedrijf 2] . gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 2.028,74, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en vergoeding van de wettelijke rente. Omdat uit de aangifte niet blijkt dat de verdachte een decoupeerzaag, een trapboor en een doppendoos heeft weggenomen, moet de benadeelde partij ten aanzien van deze goederen niet-ontvankelijk worden verklaard.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van [slachtoffer 5] gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 1.000,--, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en vergoeding van de wettelijke rente. Omdat de vordering ten aanzien van het omzetverlies onvoldoende is onderbouwd, moet de benadeelde partij ten aanzien van dit bedrag niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en E.P. Lutjveld heeft de officier van justitie geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft net als officier van justitie verzocht de vordering van [naam bedrijf 1] niet-ontvankelijk te verklaren, nu wegens het ontbreken van een uittreksel uit de Kamer van Koophandel niet kan worden vastgesteld dat de vordering door een daartoe bevoegd persoon is ingediend.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering van [slachtoffer 2] gedeeltelijk kan worden toegewezen, met dien verstande dat de koptelefoon en de zaklamp niet zijn genoemd in de aangifte en deze niet voor rekening van de verdachte moeten komen. Subsidiair heeft de raadsvrouw, gelet op de huidige verkoopprijs van de zaklamp, verzocht het bedrag voor de zaklamp te matigen tot een bedrag van € 75,--.
Ten aanzien van de vordering van [naam bedrijf 2] . heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om rekening te houden met het afschrijvingspercentage van de goederen. Daarnaast heeft de raadsvrouw opgemerkt dat het onmogelijk is dat de verdachte zoveel spullen heeft kunnen wegnemen, omdat de verdachte dakloos is en niet beschikt over een auto of een fiets.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 5] heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering met betrekking tot het omzetverlies af te wijzen, omdat de vordering op dit punt onvoldoende is onderbouwd. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht om het gevorderde bedrag aan immateriële schade te matigen.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4] geen verweer gevoerd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1.
De vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 1] (feit 1)
Uit de vordering blijkt dat [naam] namens [naam bedrijf 1] de vordering heeft ingediend. De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien niet kan worden vastgesteld dat [naam] daartoe bevoegd was.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil.
7.3.2.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 1 bewezenverklaarde feit. De vordering is namens de verdachte niet betwist en is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen voor het gevorderde bedrag van € 760,41, bestaande uit € 210,41 materiële schade en € 550,-- immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 februari 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering geheel wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het onder 1 bewezenverklaarde feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot
betaling aan de Staat van een bedrag van € 760,41, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 februari 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
7.3.3.
De vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 2] . (feit 2)
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. Niet kan worden vastgesteld dat de schade ten aanzien van de decoupeerzaag, de trapboor en de doppendoos in rechtstreeks verband staat tot het bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze posten van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu een nadere onderbouwing en de beoordeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Dit brengt mee dat de gevorderde materiële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 2.028,74.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 januari 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot
betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.028,74, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 januari 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [naam bedrijf 2] .
7.3.4.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 2 bewezenverklaarde feit. Niet kan worden vastgesteld dat de schade ten aanzien van de koptelefoon, de zonnebril en de zaklamp in rechtstreeks verband staat tot het bewezenverklaarde feit, nu deze goederen niet in de aangifte zijn genoemd. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze posten van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, nu een nadere onderbouwing en de beoordeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Dit maakt dat de gevorderde materiële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 134,10.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 23 januari 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het onder 2 bewezenverklaarde feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot
betaling aan de Staat van een bedrag van € 134,10, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 23 januari 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer 2] .
7.3.5.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] (feit 5)
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 5 bewezenverklaarde feit. De vordering is namens de verdachte niet betwist.
Ter onderbouwing van de vordering tot vergoeding van immateriële schade heeft de benadeelde partij gesteld dat hij de betrapping op heterdaad van de verdachte in zijn woning als zeer traumatisch heeft ervaren, dat hij zich niet meer veilig voelt in zijn eigen woning, zeer alert is en nachtmerries heeft overgehouden aan het incident. Duidelijk is dat het incident negatieve gevolgen heeft (gehad) voor de benadeelde partij. Naar het oordeel van de rechtbank is – mede gelet op de jurisprudentie van de Hoge Raad op dit punt (bijvoorbeeld het arrest van 15 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1465) – voldoende aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van de woninginbraak en de gewelddadige confrontatie met de verdachte dermate ingrijpend zijn geweest dat zij grond kunnen bieden voor het aannemen van een aantasting in de persoon, zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank zal de vordering dan ook toewijzen tot het gevorderde bedrag van € 1.410,20, bestaande uit € 535,20 materiële schade en € 875 immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 februari 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering geheel wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het onder 5 bewezenverklaarde feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot
betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.410,20, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 februari 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer 4] .
7.3.6.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] (feit 6)
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het onder 6 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op het omzetverlies, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de vordering op dat onderdeel onvoldoende is onderbouwd en een nadere onderbouwing en de beoordeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.
Dit brengt mee dat de gevorderde materiële schade toewijsbaar is tot een bedrag van € 200,--.
De rechtbank acht de vordering ten aanzien van de immateriële schade geheel toewijsbaar, gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de gevolgen die het bewezenverklaarde voor de benadeelde partij heeft gehad en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen aan smartengeld plegen toe te kennen.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank de vordering van [slachtoffer 5] zal toewijzen tot een totaalbedrag van € 1.000,--, bestaande uit € 200,-- materiële schade en € 800,-- immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 8 februari 2020, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
De schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het onder 6 bewezenverklaarde feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot
betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.000,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 8 februari 2020 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer 5] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2, 3, 5 en 6 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals die hierboven onder 3.4 bewezen zijn verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de feiten 1 en 6:
telkens diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden;
ten aanzien van feit 2:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van feit 3:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
ten aanzien van feit 5:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (VIER) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot één jaar, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich voor de maximale duur van twaalf maanden, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen in een door het IFZ/NIFP nader te bepalen intramurale inrichting voor (forensische) verslavingszorg of een soortgelijke intramurale instelling, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van deze instelling worden gegeven;
- zich gedurende de proeftijd in het kader van de nazorg door de forensische polikliniek Fivoor, of een soortgelijke instelling, laat behandelen voor zijn (psychiatrische en/of verslavings) problematiek, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling aan te geven;
- dat de veroordeelde voor zover – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich een crisis bij de veroordeelde voordoet, zich eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
- wordt verplicht om (indien geïndiceerd) bij een nog nader te bepalen vorm van begeleid/beschermd wonen te verblijven en zich te houden aan de huisregels en het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
de vordering van de benadeelde partij [naam bedrijf 1]
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 4]
wijst de vorderingen van de hierna te noemen benadeelde partijen toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partijen de daarbij vermelde bedragen te betalen:
- [slachtoffer 1] , € 760,41, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2020 tot aan de dag dat de vordering volledig is voldaan;
- [slachtoffer 4] , € 1.410,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2020 tot aan de dag dat de vordering volledig is voldaan;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partijen in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen:
- [slachtoffer 1] , € 760,41 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2020 tot aan de dag dat de vordering volledig is voldaan, bij niet of niet volledige voldoening te vervangen door 16 dagen gijzeling;
- [slachtoffer 4] , € 1.410,20 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2020 tot aan de dag dat de vordering volledig is voldaan, bij niet of niet volledige voldoening te vervangen door 25 dagen gijzeling;
met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft,
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
de vorderingen van de benadeelde partijen [naam bedrijf 2] ., [slachtoffer 2] en [slachtoffer 5]
wijst de vorderingen van de hierna te noemen benadeelde partijen gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partijen de daarbij vermelde bedragen te betalen:
- [naam bedrijf 2] ., € 2.028,74, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2020 tot aan de dag dat de vordering volledig is voldaan;
- [slachtoffer 2] , € 134,10, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2020 tot aan de dag dat de vordering volledig is voldaan;
- [slachtoffer 5] , € 1.000,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2020 tot aan de dag dat de vordering volledig is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in hun vordering en dat zij deze slechts kunnen aanbrengen bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partijen in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen:
- [naam bedrijf 2] ., € 2.028,74 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2020 tot aan de dag dat de vordering volledig is voldaan, bij niet of niet volledige voldoening te vervangen door 31 dagen gijzeling,
- [slachtoffer 2] , € 134,10 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 23 januari 2020 tot aan de dag dat de vordering volledig is voldaan, bij niet of niet volledige voldoening te vervangen door 3 dagen gijzeling;
- [slachtoffer 5] , € 1.000,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 8 februari 2020 tot aan de dag dat de vordering volledig is voldaan, bij niet of niet volledige voldoening te vervangen door 20 dagen gijzeling;
met dien verstande dat de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L. Kelkensberg, voorzitter,
mr. A.M. Boogers, rechter,
mr. R. Wieringa, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. E. Özsoy, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 augustus 2020.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van de processen-verbaal met de nummers PL1500-2020039100, PL1500-2020022748, PL1500-2020045007, PL1500-2020035261 en PL1500-2020039159, van de politie eenheid Den Haag, districtsrecherche Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 317).
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , inclusief bijlagen, p. 128-134.
3.De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 30 juli 2020.