ECLI:NL:RBDHA:2020:7683
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens vertrek naar Oostenrijk
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat België verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening. Eiser had intussen een asielaanvraag ingediend in Oostenrijk, wat leidde tot de vraag of hij nog procesbelang had bij zijn beroep tegen het bestreden besluit.
Tijdens de zitting op 13 juli 2020 bleek dat eiser niet ter zitting was verschenen en dat zijn gemachtigde geen contact meer met hem had gehad. De rechtbank concludeerde dat eiser met onbekende bestemming was vertrokken en dat hij geen prijs meer stelde op de bescherming die hij aanvankelijk in Nederland had gezocht. De rechtbank oordeelde dat, gezien deze omstandigheden, eiser geen rechtens te beschermen belang meer had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, en mr. A.M. Zwijnenberg, griffier. Vanwege de coronamaatregelen is de uitspraak niet op een openbare zitting gedaan, maar zal deze alsnog openbaar worden uitgesproken zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen één week na bekendmaking hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.