ECLI:NL:RBDHA:2020:7681
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielprocedure na gegrondverklaring beroep
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in het kader van een verzoek om voorlopige voorziening, dat verband houdt met een asielaanvraag van verzoeker. Verzoeker had een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd aangevraagd, maar deze aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De zitting vond plaats op 6 augustus 2020, waarbij verzoeker werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk.
Tijdens de zitting is het verzoek om voorlopige voorziening behandeld samen met een andere zaak (NL20.9770). In de uitspraak van die andere zaak is het beroep van verzoeker gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zijn de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Gezien deze uitkomst heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen.
De voorzieningenrechter heeft verweerder tevens veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 525,-. Dit bedrag is gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De voorzieningenrechter heeft geen vergoeding toegekend voor het verschijnen ter zitting, omdat het verzoek geen afzonderlijke behandeling behoefde. De uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, in aanwezigheid van griffier mr. E. Frieling. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.