ECLI:NL:RBDHA:2020:7679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.5992
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse eiser wegens ongeloofwaardigheid van de gestelde vervolgingsrisico's

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van een Turkse eiser die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de asielaanvraag als ongegrond werd beschouwd. De eiser, die van Turkse nationaliteit is en in 1993 is geboren, had zijn aanvraag ingediend op 9 april 2019. Hij stelde dat hij vreesde voor vervolging in Turkije vanwege de vermeende betrokkenheid van zijn schoonvader bij de Gülenbeweging. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geconcludeerd dat de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig waren. De rechtbank vond dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claims en dat de door hem overgelegde documenten niet de waarde hadden die hij eraan hechtte. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet als vluchteling kon worden aangemerkt en dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico liep op ernstige schade. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.050,–.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.5992

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. van Veelen-de Hoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.A. Wieman).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een videoverbinding (Skype) plaatsgevonden op 16 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen R. Baysal. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser stelt van Turkse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1993. Eiser is getrouwd en heeft een dochter. Hij heeft op 9 april 2019 onderhavige asielaanvraag ingediend.
1.2.
Verweerder heeft in het voornemen de asielaanvraag van eiser als volgt samengevat. Na de coup van 2016 is de schoonvader van eiser, [schoonvader] , naar de Verenigde Staten vertrokken. Eiser en zijn vrouw zijn kort na het vertrek van de (schoon)vader ingetrokken in zijn huis. Na een maand in dit huis te hebben verbleven, is de politie langsgekomen en heeft eiser en zijn vrouw verhoord over de betrokkenheid van [schoonvader] in de Gülenbeweging. De bezoeken van de politie hebben plaatsgevonden op een regelmatige basis tot aan eind mei 2018. Op 1 juni 2018 is eiser op straat gearresteerd samen met zijn neef op verdenking van drugsverkoop. Eiser stelt dat de aanklacht vals is en dat de politie hem het misdrijf opzettelijk in de schoenen heeft geschoven, omdat hij niet met de politie wilde meewerken aan het verstrekken van informatie over zijn schoonvader. Eiser heeft aangegeven dat hij vervolgens is veroordeeld bij uitspraak van 2 juni 2018 tot een gevangenisstraf van 13 jaar en 9 maanden. Bij uitspraak van 14 februari 2019 is eiser vrijgelaten in afwachting van het hoger beroep. Eiser stelt te vrezen een lange gevangenisstraf uit te moeten zitten voor een drugsdelict dat hij niet heeft begaan. Om die reden heeft eiser zijn land verlaten.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- de identiteit, nationaliteit en herkomst;
- gestelde problemen voor eiser vanwege de vermeende betrokkenheid van zijn schoonvader bij de Gülenbeweging.
Verweerder heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser, gelet op de door hem overgelegde documenten ter staving van dit element. Het relevante element ten aanzien van de problemen als gevolg van de vermeende betrokkenheid van de schoonvader van eiser bij de Gülenbeweging, heeft verweerder ongeloofwaardig geacht, waarbij overigens de familieband tussen eiser en zijn schoonvader geloofwaardig is geacht. Eiser kan daarom niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76). Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De asielaanvraag is op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen.
3. Eiser kan zich met deze beslissing niet verenigen en heeft daartoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd. Er heeft geen zorgvuldig onderzoek plaatsgevonden en het bestreden besluit is niet deugdelijk gemotiveerd. Uit het (nadere) voornemen en het bestreden besluit blijkt dat sprake is van vooringenomenheid van de beslisambtenaren. Er heeft geen zorgvuldig onderzoek plaatsgevonden nu de door eiser overgelegde documenten niet bij de besluitvorming zijn betrokken en door verweerder wordt aangegeven dat het ontbreken van deze documenten de geloofwaardigheid van het relaas heeft aangetast. Eiser meent dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Op wat eiser voor het overige heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
Betrokkenheid schoonvader Gülenbeweging
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig bevonden dat de schoonvader van eiser banden heeft met de Gülenbeweging. Verweerder heeft daartoe kunnen overwegen dat eiser zeer summier en oppervlakkig heeft verklaard over de activiteiten die zijn schoonvader voor de Gülenbeweging zou hebben verricht. De enkele verklaring van eiser dat hij weet dat zijn schoonvader naar sohbets is gegaan en dat zijn schoonvader met Europese steun een boerderij heeft opgezet, heeft verweerder niet voldoende mogen achten. Nu eiser een beroep op de activiteiten van zijn schoonvader heeft gedaan, mag van hem in redelijkheid worden verwacht dat hij meer en uitgebreider kan verklaren over deze activiteiten. De rechtbank volgt eiser niet in de door hem gegeven verklaring op dit punt. Het feit dat eiser eerst in Nederland per WhatsApp door zijn schoonvader (nader) op de hoogte is gebracht omdat in Turkije zijn telefoon werd afgeluisterd, maakt niet dat verweerder niet heeft kunnen tegenwerpen dat eiser bij aankomst in Nederland slechts summier op dit punt heeft kunnen verklaren.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder afdoende heeft gemotiveerd dat aan de door eiser overgelegde documenten, waaruit zou blijken dat [schoonvader] wordt gezocht door de Turkse autoriteiten vanwege zijn vermeende banden met de Gülenbeweging, niet de waarde kan worden toegekend die eiser daaraan gehecht wenst te zien. Zo heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien hoe het document Kampersoneli.net (wat gaat over ontslagen hoofden van afdelingen wegens een parallelle structuur) aantoont dat [schoonvader] banden heeft met de Gülenbeweging, nu eiser heeft verklaard dat zijn schoonvader al voor de couppoging uit eigen beweging met pensioen is gegaan (pagina 10, rapport nader gehoor).
Verweerder heeft ook aan eiser mogen tegenwerpen dat niet duidelijk is wat eiser met de overgelegde tenlastelegging heeft willen aantonen en hoe het document in verband staat met [schoonvader] . Het betreft immers een tenlastelegging die niet op de persoon van [schoonvader] is gericht, waardoor eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt dat zijn schoonvader zelf ook wordt gezocht vanwege zijn banden met de Gülenbeweging. De enkele verwijzing in het document op pagina 31 en 34 naar twee telefoongesprekken op 15 september 2015 tussen één van de verdachten en [schoonvader] , heeft verweerder daartoe onvoldoende mogen achten. Dat eiser een uittreksel uit het justitiële register heeft overgelegd waaruit blijkt dat [schoonvader] wordt verdacht van een FETO/PDY-delict, heeft verweerder jook onvoldoende mogen achten, nu in het uittreksel geen verdere persoonsgegevens staan en niet te verifiëren is of het de schoonvader van eiser betreft.
Dat de schoonvader van eiser op 9 januari 2020 een verklaring heeft opgesteld waarin hij zelf onder meer verklaart over zijn vermeende betrokkenheid bij de Gülenbeweging, doet aan het vorenstaande niet af. Verweerder heeft zich in het verweerschrift terecht en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de verklaring niet afkomstig is uit een objectief verifieerbare bron en dat de inhoud van de verklaring bovendien niet met stukken is onderbouwd. Hoewel verweerder in de besluitvorming ten onrechte pagina’s 2 en 3 van de verklaring van [schoonvader] niet heeft betrokken, ziet de rechtbank aanleiding dit gebrek in de besluitvorming met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, nu niet aannemelijk is geworden dat eiser hierdoor is benadeeld en hij de aanvullende motivering in het verweerschrift, in beroep aan de orde heeft kunnen stellen.
Betrokkenheid broer van schoonvader Gülenbeweging
6.2.
Met betrekking tot de broer van zijn schoonvader, [A] , heeft eiser in de beroepsgronden aangevoerd dat hij tijdens het nader gehoor deze broer van zijn schoonvader niet heeft genoemd, omdat hij in het geheel niet op de hoogte was dat [A] ook betrokken was bij de Gülenbeweging en de positie die hij daarbij innam. Eerst in nadere gesprekken met zijn schoonvader, die plaatsvonden na het nader gehoor, heeft de schoonvader van eiser hem verteld over de betrokkenheid van zijn broer [A] bij de Gülenbeweging en welke activiteiten hij in Amerika voor deze beweging verricht. De documenten die zijn schoonvader daartoe naar eiser heeft verzonden, ondersteunen hetgeen zijn schoonvader daarover vertelde, namelijk dat zijn broer in Amerika zeer actief is voor de Gülenbeweging.
De rechtbank overweegt dat, wat hier van zij, verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser niet wordt gevolgd in zijn vermoeden dat hij problemen zal krijgen met de Turkse autoriteiten door de activiteiten van de broer van zijn schoonvader. Daarbij heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat hij tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat tijdens de vermeende ondervragingen door de politie alleen om informatie is verzocht over zijn schoonvader. Bovendien heeft ook de echtgenote van eiser, die rechtstreeks familie is van de genoemde personen, geen problemen met de autoriteiten ondervonden, terwijl zij in Ankara is gebleven. De verklaring van eiser dat het adres van zijn echtgenote niet kan worden gevonden, is onaannemelijk, indien ervan moet worden uitgegaan dat de Turkse autoriteiten daadwerkelijk op zoek zijn naar de familieleden van de schoonvader van eiser en diens broer.
Huiszoekingen
6.3.
Door verweerder is verder naar voren gebracht dat niet wordt betwist dat familieleden van vermeende Gülenisten een risico lopen op vervolging in Turkije. Nu verweerder de gestelde banden van de schoonvader van eiser met de Gülenbeweging ongeloofwaardig heeft mogen achten, gaat de rechtbank voorbij aan het door eiser naar voren gebrachte gegeven dat eiser, zijn echtgenote en schoonvader staan ingeschreven op hetzelfde adres, waar volgens eiser de huiszoekingen zouden hebben plaatsgevonden. De overgelegde documenten overtuigen niet op dit punt, nu niet duidelijk is wie deze artikelen heeft geschreven en op welke datum de publicatie van al deze documenten heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft verweerder aan eiser mogen tegenwerpen dat de huiszoekingen zoals deze door eiser zijn beschreven, namelijk dat de autoriteiten twintig tot vijfentwintig keer langskwamen, om informatie over [schoonvader] hebben gevraagd en zonder informatie weer zijn vertrokken, dusdanig vreemd zijn dat zij niet geloofwaardig kunnen worden geacht. Voorts stemt de door eiser genoemde werkwijze niet overeen met hetgeen bekend is over de werkwijze van de autoriteiten bij vermeende Gülenisten, zoals onder meer blijkt uit het algemeen ambtsbericht Turkije van oktober 2019.
Vals beschuldigd en veroordeeld voor het verkopen van drugs
6.4.
Verweerder heeft verder aan eiser mogen tegenwerpen dat hij niet door zijn verklaringen inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij vals is beschuldigd en veroordeeld voor drugsverkoop. Uit het algemeen ambtsbericht Turkije van oktober 2019 blijkt dat personen met (vermeende) banden met de Gülenbeweging op grond van terrorisme kunnen worden beschuldigd en veroordeeld. Verweerder heeft kunnen concluderen dat het in de lijn der verwachting ligt dat eiser vanwege de vermeende banden van zijn schoonvader met de Gülenbeweging op grond van terrorisme zou zijn veroordeeld, in plaats van voor de verkoop van drugs, wat een commuun delict betreft. Eiser is bovendien ten tijde van de noodtoestand gearresteerd, waarbij de Turkse autoriteiten uitgebreide bevoegdheden hadden om personen op basis van de anti-terrorismewet te detineren zonder direct bewijs. In het geval van eiser is de aanklacht echter niet gebaseerd op de anti-terrorismewet en wordt hij ook niet verdacht van lidmaatschap van een verboden organisatie. Verweerder heeft dit onderdeel van het asielrelaas derhalve niet ten onrechte niet geloofwaardig geacht. Daarbij is verweerder voldoende ingegaan op het feit dat eiser rechtshulp heeft gehad en dat de rechtszaak zorgvuldig is behandeld. Zo zijn er vier zittingen geweest waarbij eiser zijn onschuld heeft kunnen bepleiten, zijn de getuigenverklaringen blijkens het vierde proces-verbaal meegewogen in het vonnis, is eiser vrijgelaten en heeft hij hoger beroep kunnen instellen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet valt in te zien waarom de zaak van eiser onzorgvuldig door de Turkse rechterlijke macht zou zijn voorbereid. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder zich in dit kader in de besluitvorming en het verweerschrift ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser slechts twee van de vier processenverbaal van zijn rechtsgang heeft kunnen overleggen, nu uit het dossier blijkt dat eiser bij brieven van 16 oktober 2019 en 3 april 2020 alle vier de processenverbaal en de vertalingen daarvan heeft overgelegd. De rechtbank ziet echter aanleiding dit gebrek in de besluitvorming met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, nu de gemachtigde van verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt heeft gesteld dat de vier processenverbaal niet afdoen aan het vorenstaande en daarnaast niet aannemelijk is geworden dat eiser hierdoor is benadeeld.
De rechtbank is verder van oordeel dat door verweerder voldoende gemotiveerd in de besluitvorming uiteen is gezet dat niet valt in te zien dat het relaas van eiser niet volledig of onjuist zou zijn weergegeven, omdat ten onrechte zou zijn opgenomen dat eiser op 28 mei 2018 zou zijn meegenomen naar het politiebureau. Uit de vertaalde processen-verbaal kan ook niet worden opgemaakt dat eiser op 1 juni 2018 naar het politiebureau is meegenomen.
Paspoort aangevraagd en legaal uitgereisd
6.5.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij, na een veroordeling in eerste aanleg tot een lange gevangenisstraf, een paspoort heeft kunnen aanvragen en legaal en probleemloos heeft kunnen uitreizen. Dit duidt er ook op dat hij niet bekend heeft gestaan bij de Turkse autoriteiten als familielid van een Gülenist, noch dat hij zelf in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat.
6.6.
Nu door verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht dat de schoonvader van eiser een Gülenist is of als zodanig wordt beschouwd, en ook anderszins niet is gebleken dat eiser persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Turkse autoriteiten staat, kan eiser niet als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag worden aangemerkt, en is het niet aannemelijk dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
Eiser is veroordeeld voor het plegen van een commuun delict, en niet is gebleken dat eiser onder behandeling staat van een medisch specialist vanwege een medische aandoening waardoor hij bij gebrek aan medische zorg in een Turkse gevangenis een reëel risico loopt op ernstige schade.
Eiser komt dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
7. Het beroep is ongegrond. Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
8. In hetgeen onder 6.1. en 6.4. is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,– en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,–.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment, voor zover nodig, alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is gedaan op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.