ECLI:NL:RBDHA:2020:7678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.11140
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige desertie en illegale uitreis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritrees staatsburger, zijn asielaanvraag had ingediend na een eerdere verblijfsvergunning. De eiser had op 30 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een zelfstandige verblijfsvergunning asiel, met als argument dat hij was gedeserteerd uit de militaire dienst en illegaal Eritrea had verlaten. De rechtbank heeft de asielaanvraag van de eiser afgewezen, omdat de gestelde desertie en illegale uitreis niet geloofwaardig werden geacht. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet voldoende details kon geven over zijn desertie en het vertrek uit Eritrea, ondanks dat hij een medesoldaat had genoemd die hem daarbij zou hebben geholpen. De rechtbank concludeerde dat het aan de eiser was om zijn asielrelaas aannemelijk te maken, maar dat hij hierin niet was geslaagd. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet ten onrechte had geconcludeerd dat de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11140
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

(gemachtigde: mr. S.A.M. Fikken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.P.M. van der Zanden).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 23 april 2020 (het bestreden besluit).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Tzegai. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Eritrese nationaliteit. Op 25 juni 2018 heeft hij een verblijfsvergunning asiel gekregen op grond van artikel 29, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Hij is nagereisd bij zijn dochter, die sinds 2 maart 2016 een verblijfsvergunning asiel heeft. Eén van zijn zoons is met hem meegereisd. Eisers dochter had ook nareis aangevraagd voor haar moeder en andere broers en zussen. Deze aanvraag was ingewilligd, maar de gezinsleden hebben hun machtiging tot voorlopig verblijf niet op tijd opgehaald. Er is vervolgens een nieuwe aanvraag ingediend, maar die is afgewezen omdat de dochter van eiser inmiddels meerderjarig is geworden.
2. Eiser heeft vervolgens op 30 maart 2018 een aanvraag ingediend voor een zelfstandige verblijfsvergunning asiel, zodat hij daarna nareis kan aanvragen voor zijn vrouw en (overige) kinderen. Aan deze aanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij is gedeserteerd uit militaire dienst en dat hij vervolgens illegaal Eritrea is uitgereisd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen als ongegrond, omdat hij de gestelde desertie en illegale uitreis niet geloofwaardig acht. Eiser kan nauwelijks iets vertellen over de desertie en het vertrek uit Sawa, dat zou zijn geregeld door een medesoldaat genaamd [naam 2]. Hij weet bijna niets te vertellen over de voorbereidingen voor de vlucht of eventuele afspraken daarover, noch over [naam 2] zelf, ondanks dat eiser hem meermalen benoemd als ‘vriend’ en zij vele jaren hebben samengewerkt in Sawa. Ondanks het tijdsverloop – de vlucht zou in november 2008 hebben plaatsgevonden – vindt verweerder dat eiser de relatief algemene en eenvoudige vragen over [naam 2] had moeten kunnen beantwoorden. Ook over het vertrek uit Sawa weet eiser geen concrete details te verstrekken. Hij slaagt er niet in duidelijk te maken hoe het terrein van het kamp eruit zag en hoe het met de bewaking ervan zat. Verder zou eisers vrouw na de gestelde desertie een boete hebben gekregen waar iemand voor garant zou hebben gestaan. Eiser heeft verklaard dat hij niet meer weet wie dat was. Gelet op het belang van deze kwestie mocht van eiser verwacht worden dat hij dit had onthouden, aldus verweerder. Ook over de reis en het passeren van de grens met Soedan heeft eiser vaag, summier, inconsistent en op onderdelen opmerkelijk verklaard.
4. In beroep voert eiser aan dat in verweerders standpunt besloten ligt dat geloofwaardig is bevonden dat eiser in 1997 in militaire dienst is gegaan en gelegerd was in Sawa. Dat niet geloofwaardig wordt geacht dat eiser Eritrea illegaal heeft verlaten, impliceert dat hij als dienstplichtig soldaat is afgezwaaid en daarna met een paspoort en uitreisvisum het land heeft mogen verlaten. Eiser behoort echter tot de groep van dertigduizend Eritrese asielzoekers die voor 2013 in Israël zijn aangekomen en vanwege hun illegale vertrek uit Eritrea niet zijn teruggestuurd. Ter verdere onderbouwing van zijn illegale uitreis verwijst eiser naar een brief van verweerder aan de Tweede Kamer [1] en de ambtsberichten van juni 2018 [2] en februari 2017 [3] . Eiser behoort niet tot de in de ambtsberichten genoemde Eritrese burgers die voor het verkrijgen van een uitreisvisum in aanmerking kunnen komen.
5. De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken. In beroep heeft eiser niet betwist dat hij nauwelijks iets heeft kunnen vertellen over zijn gestelde desertie, de persoon die zijn vertrek uit Sawa en Eritrea geregeld zou hebben en zijn reis naar Soedan. Hij heeft noch met zijn verklaringen, noch op andere wijze, aannemelijk gemaakt dat hij is gedeserteerd uit het Eritrese leger en vervolgens Eritrea op illegale wijze heeft verlaten. Het is niet aan verweerder om aan te tonen dat eiser niet illegaal is uitgereisd. Dat uit de ambtsberichten blijkt dat het relatief moeilijk is om een uitreisvisum te krijgen, betekent niet dat eisers verklaringen over zijn illegale uitreis gevolgd moeten worden. Dat eiser door Israël niet zou zijn teruggestuurd omdat hij illegaal was uitgereisd, heeft hij in het geheel niet onderbouwd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eisers asielrelaas ongeloofwaardig is. Eisers verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank [4] kan niet tot een ander oordeel leiden, nu van een vergelijkbaar geval geen sprake is. In die zaak was niet in geschil dat de echtgenoot van de vreemdeling Eritrea illegaal had verlaten en uit het ambtsbericht volgt dat de vreemdeling om die reden geen uitreisvisum kan krijgen. Daarvan is in het geval van eiser geen sprake.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2249, 3 juli 2017.
2.Algemeen ambtsbericht Eritrea juni 2018, Ministerie van Buitenlandse Zaken.
3.Algemeen ambtsbericht Eritrea februari 2017, Ministerie van Buitenlandse Zaken.
4.Uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 3 april 2020, zaaknummer NL19.3658 (niet gepubliceerd).