ECLI:NL:RBDHA:2020:7670

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
AWB 20/3069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een mvv-aanvraag op basis van gebrek aan familieleven volgens artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiser, die de Eritrese nationaliteit heeft. Eiser had de mvv aangevraagd in het kader van nareis naar Nederland om bij zijn dochter, referente, te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake was van familieleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 juli 2020, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en de staatssecretaris door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat er geen rechtsgeldig huwelijk bestond tussen eiser en de moeder van referente, en dat er onvoldoende bewijs was voor hechte persoonlijke banden tussen eiser en referente. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat er geen familieleven was in de zin van artikel 8 EVRM, en dat er daarom geen wettelijke grondslag was voor het verlenen van de mvv. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van hechte persoonlijke banden in het kader van aanvragen voor verblijf op basis van familieleven. De rechtbank heeft de afwijzing van de mvv-aanvraag bevestigd en eiser gewezen op de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/3069
V-nummer: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,
gemachtigde: mr. E.S. van Aken,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. H.J. Metselaar.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 20 maart 2020 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 10 juli 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.W. Bakkum, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig [naam 2] (de gestelde echtgenote van eiser) en T. Tzegay (tolk).

Overwegingen

Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Eritrese nationaliteit. Op 30 november 2015 heeft zijn gestelde echtgenote een verblijfsvergunning asiel gekregen. Zij heeft op 20 januari 2016 een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis aangevraagd voor eiser. Verweerder heeft die aanvraag afgewezen – en bij besluit van 2 juli 2019 de afwijzing in bezwaar gehandhaafd – omdat niet is aangetoond dat er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk. Zowel de kerkelijke als de officiële huwelijksakte is volgens Bureau Documenten vals en eiser en zijn gestelde echtgenote hebben tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, zodat deze in rechte vast is komen te staan.
Op 17 januari 2019 is de (gestelde) dochter van eiser ([naam 3], referente) en zijn gestelde echtgenote geboren. Op 12 augustus 2019 heeft eiser een mvv aangevraagd in het kader van een procedure Toegang en Verblijf voor verblijf bij zijn dochter op grond van artikel 8 van het EVRM [1] . Op 30 september 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er tussen eiser en referente geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Referente is niet geboren uit een reëel huwelijk en daarom moet er om familieleven aan te kunnen nemen, zo volgt uit paragraaf B7/3.8.1 van de Vc [2] , daadwerkelijk sprake zijn van hechte persoonlijke banden. Daarvan is volgens verweerder niet gebleken. Er is niets aangevoerd waaruit blijkt dat er invulling wordt gegeven aan het gezinsleven.
4. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. In de nareisprocedure is in rechte vast komen te staan dat er geen sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen eiser en de moeder van referente. In de huidige procedure zijn geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat daar op dit moment anders over geoordeeld zou moeten worden. De enkele, niet onderbouwde, stelling dat uit een voorlopig oordeel van een contra-expert blijkt dat de conclusies van Bureau Documenten niet zonder meer juist kunnen zijn, is onvoldoende om aan deze conclusies te twijfelen. Daarnaast heeft eiser ook in de huidige procedure geen goede verklaring gegeven voor de tegenstrijdige verklaringen die in de nareisprocedure zijn afgelegd. Ter zitting is een verklaring van een gezinscoach van het Leger des Heils van 9 juli 2020 overgelegd, waarin wordt aangegeven dat eiser via beeldbellen contact heeft met de moeder van referente. Deze verklaring kan niet tot een ander oordeel leiden, nu deze gaat over de relatie tussen eiser en zijn gestelde echtgenote op dit moment, terwijl voor de huidige procedure bepalend is of er ten tijde van de geboorte van referente sprake was van een reëel huwelijk.
6. Verweerder heeft dus terecht als uitgangspunt genomen dat referente niet is geboren uit een reëel huwelijk. Verweerder heeft eveneens terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van daadwerkelijke hechte persoonlijke banden tussen eiser en referente. Bij de aanvraag en in de bezwaarfase is niets aangevoerd waaruit blijkt van dergelijke banden. Ter zitting zijn naast de eerdergenoemde verklaring van de gezinscoach ook foto’s overgelegd van poststukken geadresseerd aan de moeder van referente en een foto waarop eiser te zien zou zijn met een foto van referente. Daargelaten dat niet valt in te zien waarom deze stukken niet tijdens de bezwaarfase zijn overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat deze stukken onvoldoende zeggen over de inhoud van het contact dat eiser met referente heeft. Hieruit blijkt niet dat er daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat er tussen eiser en referente geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
7. Nu er geen sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, bestaat er geen wettelijke grondslag voor het verstrekken van een mvv. Om die reden komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van het beroep op artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat het bezwaarschrift kennelijk ongegrond was. Verweerder hoefde daarom geen hoorzitting te houden.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2020.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Vreemdelingencirculaire 2000