Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
Procesverloop
Overwegingen
De rechtbank oordeelt als volgt.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor eiser, die de Eritrese nationaliteit heeft. Eiser had de mvv aangevraagd in het kader van nareis naar Nederland om bij zijn dochter, referente, te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen, omdat er volgens hem geen sprake was van familieleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft de zaak behandeld op 10 juli 2020, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en de staatssecretaris door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelde dat er geen rechtsgeldig huwelijk bestond tussen eiser en de moeder van referente, en dat er onvoldoende bewijs was voor hechte persoonlijke banden tussen eiser en referente. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat er geen familieleven was in de zin van artikel 8 EVRM, en dat er daarom geen wettelijke grondslag was voor het verlenen van de mvv. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van het aantonen van hechte persoonlijke banden in het kader van aanvragen voor verblijf op basis van familieleven. De rechtbank heeft de afwijzing van de mvv-aanvraag bevestigd en eiser gewezen op de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.