ECLI:NL:RBDHA:2020:7655

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
NL19.19960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige identiteit en nationaliteit van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Eritreeër, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat de identiteit, nationaliteit en herkomst van de eiser niet aannemelijk konden worden gemaakt. Eiser had zijn aanvraag ingediend op 25 mei 2018, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. Tijdens de zitting op 25 juni 2020 was eiser niet aanwezig, en zijn gemachtigde had zich afgemeld.

De rechtbank overwoog dat eiser zijn identiteit en nationaliteit niet met officiële documenten had aangetoond. De door hem overgelegde doopakte werd niet als authentiek beschouwd, en Bureau Documenten concludeerde dat het document hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd was opgemaakt. Eiser had ook wisselend verklaard over zijn schoolkaart en was onder verschillende namen en geboortedata bekend bij de Italiaanse autoriteiten, wat afbreuk deed aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geoordeeld dat de asielaanvraag ongegrond was. Eiser had niet aangetoond dat zijn aanvraag was gegrond op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening van de verblijfsvergunning vormden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.19960

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G.H. Belluz).

ProcesverloopBij besluit van 30 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een videoverbinding (skype) plaatsgevonden op 25 juni 2020. Eiser is niet verschenen. De gemachtigde van eiser is, met telefonisch bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag] 2001 en de Eritrese nationaliteit te hebben. Hij heeft op 25 mei 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiser heeft – samengevat weergegeven – aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij zijn land heeft verlaten, omdat er totaal geen vrijheid is. Eiser is een week voor zijn vertrek tijdens een razzia opgepakt en drie dagen vastgehouden. Doordat zijn oom garant wilde staan, is eiser vrijgelaten uit de gevangenis. Eiser wil niet in militaire dienst en vreest tijdens een volgende razzia opgepakt te worden en gedwongen te worden in militaire dienst te gaan.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft het volgende element in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst.
Verweerder heeft de verklaringen van eiser over zijn identiteit, nationaliteit en herkomst niet geloofwaardig geacht. Nu eiser niet gevolgd is in zijn gestelde nationaliteit, heeft verweerder de door eiser gestelde ondervonden problemen niet beoordeeld op geloofwaardigheid.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij zijn identiteit, nationaliteit en herkomst wel degelijk voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Op hetgeen eiser in dit verband in het bijzonder heeft aangevoerd, wordt in het navolgende ingegaan.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
Het is aan eiser om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. Hierin is eiser niet geslaagd. Zo heeft eiser zijn identiteit en nationaliteit niet met officiële identificerende documenten aangetoond. De door eiser overgelegde kerkelijke doopakte is immers niet als zodanig aan te merken. Desondanks heeft verweerder aanleiding gezien de overgelegde doopakte door Bureau Documenten te laten onderzoeken. Uit de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten van 14 mei 2019 blijkt dat dit document hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven door de in het document genoemde kerk, en dat niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is.
7.2.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in de uitspraken van 28 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:628 en ECLI:NL:RVS:2020:636) geoordeeld dat verweerder er in beginsel van mag uitgaan dat de verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Dat laat echter onverlet dat zich situaties kunnen voordoen waarin de vergewisplicht van verweerder als bedoeld in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht meebrengt dat hij moet nagaan hoe Bureau Documenten tot zijn conclusies is gekomen. In die situaties kan hij niet volstaan met een verwijzing naar de conclusies van de verklaring van onderzoek. Evenmin kan hij volstaan met het ter controle aanbieden van de onderliggende stukken aan de rechtbank.
Een situatie als hiervoor bedoeld doet zich in ieder geval voor als de conclusies van een verklaring van onderzoek in relatie tot de bevindingen naar aanleiding van dat onderzoek vragen oproepen, bijvoorbeeld als die bevindingen niet logischerwijs tot de daaraan verbonden conclusies leiden. Ook als een vreemdeling gemotiveerd heeft betwist dat een verklaring van onderzoek op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten, zal verweerder nader invulling moeten geven aan zijn vergewisplicht. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door zelf de onderliggende stukken van de desbetreffende verklaring van onderzoek in te zien of Bureau Documenten nader te bevragen over de totstandkoming van de conclusies. Op deze wijze kan hij controleren of een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.
7.3.
In dit geval heeft eiser aangevoerd dat de redenering in de verklaring van onderzoek niet begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop niet aansluiten. Daarbij wijst eiser erop dat in de verklaring van onderzoek staat dat een essentieel element ontbreekt, maar dat niet duidelijk is gemaakt in de verklaring van onderzoek welk essentieel element ontbreekt. Tevens geeft eiser een mogelijke verklaring voor het feit dat de tweede namen van zijn vader en moeder met een andere pen zijn aangevuld, namelijk dat hij uit een dorp afkomstig is waardoor niet onvoorstelbaar is dat bij de totstandkoming van het document fouten zijn gemaakt die later zijn hersteld. De enkele omstandigheid dat met pen wijzigingen zijn aangebracht, zegt volgens hem niets over het al dan niet bevoegd zijn afgegeven van het document.
7.4.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd tegen de verklaring van onderzoek heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs geen aanleiding hoeven zien om nader invulling te geven aan zijn vergewisplicht. De verklaring die eiser geeft voor het aanvullen van de tweede namen van zijn ouders met een andere pen is slechts een niet-onderbouwd vermoeden. Dat eerder fouten in de registratie van persoonsgegevens zouden worden gemaakt in een dorp dan in een stad acht de rechtbank geen feit van algemene bekendheid. Verder heeft Bureau Documenten in zijn onderzoek geconstateerd dat een element op het document ontbreekt. Nu dit element essentieel is, volgt daaruit volgens Bureau Documenten dat dit document hoogstwaarschijnlijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven en dat niet kan worden vastgesteld of het document inhoudelijk juist is. De vergewisplicht strekt niet zo ver dat in de verklaring van onderzoek dient te worden opgenomen welk element precies ontbreekt. Het gaat hier immers om vertrouwelijke informatie waarbij het verder inzichtelijk maken zou betekenen dat de details van het onderzoek openbaar moeten worden gemaakt waarmee vervalsers vervolgens hun voordeel kunnen doen. Met de overweging dat een essentieel element ontbreekt, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk gemaakt hoe Bureau Documenten tot zijn conclusie over de echtheid, opmaak en afgifte van het document is gekomen.
De stelling van eiser onder verwijzing naar een verzendbewijs, dat de doopakte afkomstig is uit Eritrea, doet evenmin af aan de conclusies van Bureau documenten.
7.5.
Met het overleggen van kopieën van de doopaktes van zijn zussen, van de identiteitskaarten van zijn vader en moeder en van de bewonerspas van zijn vader, heeft eiser zijn gestelde identiteit en nationaliteit ook niet aannemelijk gemaakt. Zoals verweerder terecht overweegt, hebben deze documenten geen betrekking op de persoon van eiser, zodat eiser hiermee zijn eigen identiteit en nationaliteit niet kan onderbouwen. Ditzelfde geldt voor de door eiser in beroep overgelegde familiekaart. De enkele omstandigheid dat op dit document geschreven staat dat het gezin van de eigenaar van de familiekaart uit tien personen bestaat, maakt nog niet dat eiser tot dit gezin behoort, nu hij op deze kaart niet met naam genoemd staat.
7.6.
Eiser heeft zijn identiteit, nationaliteit en herkomst ook niet door middel van zijn verklaringen aannemelijk weten te maken. Daarbij is van belang dat uit informatie verkregen van de Italiaanse autoriteiten naar voren komt dat eiser bij hen bekend is onder twee verschillende namen en geboortedata. Zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft vermeld, zijn aan eiser tijdens het eerste gehoor hieromtrent vragen gesteld. Dat eiser met de verschillende personalia niet is geconfronteerd en dat aan hem hierover geen vragen zijn gesteld, volgt de rechtbank dan ook niet. De verklaring van eiser dat de schrijfwijze van één van de in Italië geregistreerde namen niet dermate afwijkt van de naam waarmee hij in Nederland geregistreerd staat en dat hij meerdere malen geprobeerd heeft deze naam in Italië te wijzigen, doet er niet aan af dat eiser ook nog onder een andere naam bij de Italiaanse autoriteiten bekend is. Deze andere naam (met afwijkende geboortedatum) zegt eiser, naar hij heeft verklaard, helemaal niets. Dit heeft verweerder een onvoldoende verschoonbare verklaring kunnen vinden voor het feit dat eiser met deze persoonsgegevens bij de grens tussen Italië en Frankrijk is geregistreerd. Verweerder heeft eiser dan ook tegen kunnen werpen dat de omstandigheid dat hij onder drie verschillende namen en twee verschillende geboortedata bekend is, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn gestelde identiteit.
7.7.
Verweerder heeft eiser ook kunnen tegenwerpen dat hij wisselend heeft verklaard over het in bezit hebben van zijn schoolkaart. Enerzijds heeft eiser tijdens zijn aanmeldgehoor verklaard dat deze kaart nog in Eritrea ligt en dat hij gaat uitzoeken of hij deze kaart naar Nederland kan laten sturen. Anderzijds heeft hij tijdens het eerste gehoor verklaard dat hij deze kaart al jaren geleden in Eritrea is verloren. Deze tegenstrijdige verklaringen doen afbreuk aan de door eiser gestelde identiteit en nationaliteit.
7.8.
Verweerder heeft de door eiser gestelde Eritrese nationaliteit en herkomst niet ten onrechte niet gevolgd. Zoals hiervoor is overwogen, heeft eiser zijn nationaliteit niet door middel van authentieke identificerende documenten onderbouwd, noch met onofficiële documenten aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft eiser niet ten onrechte tegengeworpen dat hij kennis heeft over Eritrea in algemene zin en het Eritrese schoolsysteem, maar dat zijn verklaringen over zijn directe omgeving, de militaire dienstplicht en zijn uitreis uit Eritrea zeer summier zijn en daarom niet overtuigen. Nu eiser heeft verklaard dat hij zijn land heeft verlaten, omdat hij niet in militaire dienst wilde, en dat zijn vader militair is, had verweerder van eiser meer diepgaande verklaringen over de dienstplicht in Eritrea mogen verwachten. Wat betreft eisers uitreis, heeft verweerder opvallend kunnen vinden dat eiser vertrokken is zonder de route te kennen, enig idee te hebben van de afstand die hij moest afleggen of van de duur van de reis en dat hij geen voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om te voorkomen dat hij onderweg zou worden opgepakt. Over zijn reisgenoten weet eiser ook weinig gedetailleerd te verklaren. Zo kent hij slechts de namen van twee van zijn vier reisgenoten.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. De uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.