ECLI:NL:RBDHA:2020:7653

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
NL19.6268 en NL19.6269
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van een gezin met Iraakse nationaliteit op basis van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en gebrek aan bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een gezin met Iraakse nationaliteit. De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de rechtbank het asielrelaas van de eisers ongeloofwaardig achtte. De eisers, die problemen met de PKK (Koerdische Arbeiderspartij) aanvoerden, konden hun verklaringen niet voldoende onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de gestelde familieleden niet overtuigend waren en dat er geen bewijsnood was aangetoond. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst vanwege het ontbreken van een tolk, maar na een tweede zitting met een tolk, bleef de conclusie van ongeloofwaardigheid staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Irak gevaar lopen, ondanks de moord op een familielid. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvragen ongegrond waren, en verklaarde de beroepen van de eisers ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Nooijen, in aanwezigheid van griffier mr. J.C. de Grauw. De uitspraak is bekendgemaakt op 12 augustus 2020.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL19.6268 en NL19.6269

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer 1]

[eiseres]eiseres, V-nummer [V-nummer 2] ,
mede namens hun minderjarige kinderen
[minderjarige 1], V-nummer [V-nummer 3]
[minderjarige 2], V-nummer [V-nummer 4] ,
gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. B. Snoeij),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G.H. Belluz).

ProcesverloopBij besluiten van 26 februari 2019 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen als ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldverbinding (skype) plaatsgevonden op 25 juni 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst en de behandeling van de zaken aangehouden, omdat geen tolk was verschenen.
Een nader onderzoek ter zitting heeft via beeldverbinding (skype) plaatsgevonden op
16 juli 2020. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is de heer J.A. Anna als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedag 1] 1985 en geen nationaliteit te hebben. Eiseres is geboren op [geboortedag 2] 1989 en heeft de Iraakse nationaliteit. De kinderen van eisers zijn ook in het bezit van de Iraakse nationaliteit. Eisers hebben op 9 maart 2017 de onderhavige aanvragen ingediend.
2. Eisers hebben – samengevat weergegeven – aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat de familie van eiser problemen heeft ondervonden met de PKK, omdat zij uit de PKK zijn gestapt. In 1989 is het ouderlijk gezin van eiser van Turkije naar Syrië gevlucht, omdat de vader van eiser politieke problemen ondervond met de Turkse overheid. Het gezin heeft daarna vijftien jaar in Syrië gewoond. In 2004 is de vader van eiser opgepakt naar aanleiding van incidenten. Door tussenkomst van iemand met een hoge positie is de vader van eiser vrijgelaten en is het gezin gevlucht naar Irak. Twee ooms van eiser, [A] en [B] , hebben de PKK in 2003 of 2004 verlaten en zijn eveneens naar Irak gegaan. Oom [A] is in 2006 bij een explosie in een aluminiumsmelterij waar veel PKK-mensen werkten, omgekomen. Oom [B] heeft in Irak geschreven over de PKK en alles wat er gebeurd is en heeft dit gepubliceerd op Facebook. Op 8 augustus 2014 is [B] samen met zijn dochter thuis vermoord. Eiser vermoedt dat de PKK, in samenwerking met de MIT en de KDP, hierachter zit. Na de moord op zijn oom is eiser naar Asaish en naar Paresten gegaan om bescherming en hulp te vragen. In ruil voor het bieden van hulp wilden deze organisaties dat eiser voor hen zou gaan spioneren en PKK aanhangers/sympathisanten aan hen zou doorgeven, hetgeen eiser heeft geweigerd. In 2015 of 2016 is een tante van eiser naar een PKK-bijeenkomst geweest, waar de PKK heeft gezegd dat de publicaties van oom [B] eisers familie niet vergeven zullen worden. Sindsdien voelt de familie van eiser zich niet meer veilig. Eiser heeft bescherming gevraagd bij de VN, maar de VN heeft geen bescherming geboden. Dit heeft ertoe geleid dat eiser geen toekomst voor zijn gezin meer zag in Irak en zich daar te onveilig voelde, waardoor eisers het land hebben verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvragen van eisers op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd.
Verweerder heeft de volgende elementen in de asielrelazen van eisers als relevant gekwalificeerd:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) huwelijk;
3) (familie)problemen met de PKK in Turkije, Syrië en Irak;
4) problemen met Asaish en Paresten;
5) bedreiging van de PKK.
Verweerder heeft de verklaringen van eisers over hun identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Bovendien heeft verweerder geloofwaardig geacht dat eisers gehuwd zijn. Daarentegen heeft verweerder de door eisers gestelde (familie)problemen met de PKK in Turkije, Syrië en Irak evenals de gestelde problemen met Asaish en Paresten en de bedreiging van de PKK, niet geloofwaardig geacht.
Verweerder heeft Irak aangemerkt als het land waar eiser zijn gebruikelijke verblijfsplaats had, nu eiser zeer grote banden met dit land heeft. Om die reden heeft verweerder de gestelde problemen van eiser getoetst aan Irak.
Eisers kunnen volgens verweerder niet worden aangemerkt als vluchtelingen in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), en hebben ook niet aannemelijk gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico lopen op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
4. Eisers kunnen zich niet verenigen met de bestreden besluiten en hebben hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eisers verwijzen allereerst naar de ingediende zienswijzen en zijn van mening dat hetgeen daaromtrent in de bestreden besluiten is opgenomen, onvoldoende is om de stellingen als ingenomen in de zienswijzen te weerleggen. Eisers stellen zich voorts op het standpunt dat zij met de verklaringen die zij in de nadere gehoren en de zienswijzen hebben afgelegd, wel degelijk aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Irak gevaar lopen. Dat eisers oom [B] is vermoord, naar wordt aangenomen door de PKK in samenwerking met de MIT en de KPD, hebben eisers met de door hen bij hun zienswijzen overgelegde verklaringen van familieleden aannemelijk gemaakt. Bovendien blijkt uit deze verklaringen dat eisers familieleden die in Nederland en België verblijven, vanwege de dreiging van de PKK een asielrechtelijke verblijfsvergunning hebben gekregen. Eisers zijn in bewijsnood om de familieband met [B] verder te onderbouwen. Het had op de weg van verweerder gelegen om aan de hand van de V-nummers van de familieleden nader onderzoek te verrichten naar de reden waarom zij een verblijfsvergunning hebben gekregen. Nu verweerder dit heeft nagelaten, zijn de bestreden besluiten onvoldoende zorgvuldig en draagkrachtig onderbouwd.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
7.1.
De enkele verwijzing naar de zienswijzen in de gronden van beroep en de stelling dat verweerder de zienswijzen onvoldoende heeft weerlegd, maakt – zonder nadere specificering – niet dat de bestreden besluiten onrechtmatig zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder in de bestreden besluiten uitvoerig op de door eisers ingebrachte zienswijzen ingegaan. Nu eisers in hun gronden van beroep niet hebben aangegeven in welke zin verweerder in zijn motivering in de bestreden besluiten tekort is geschoten, kan deze beroepsgrond niet slagen.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eisers door de PKK bedreigd worden en hierdoor bij terugkeer naar Irak te vrezen hebben voor hun leven. In dit verband heeft verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht dat eiser de neef van [B] is. Daarbij heeft verweerder van belang mogen achten dat eisers hiertoe geen bewijzen hebben overgelegd en dat eisers verklaringen hieromtrent niet overtuigen. Nu de moord op [B] op het internet is terug te vinden, heeft verweerder van eisers mogen verwachten dat zij unieke details weten te vertellen. Eiser heeft over [B] slechts algemeen en weinig concreet verklaard. Hoewel hij kennis heeft over de keuze van [B] om de PKK te verlaten en hierover te schrijven, is ook deze informatie voor iedereen terug te vinden. Bovendien is niet vast komen te staan dat [B] daadwerkelijk door de PKK is vermoord. De enkele vermoedens van eiser zijn hiertoe onvoldoende. Tot slot heeft verweerder terecht overwogen dat eisers na de moord op [B] nog anderhalf jaar in Irak hebben verbleven, zonder problemen te hebben ondervonden, anders dan dat zij zich niet veilig voelden en ’s avonds laat niet meer op straat durfden te komen. Hieruit volgt niet dat de moord op [B] heeft geleid tot het vertrek van eisers uit Irak.
7.3.
Met de door hen bij de zienswijzen overgelegde verklaringen van familieleden met kopieën van hun verblijfsdocumenten hebben eisers niet onderbouwd dat de heer [B] de oom van eiser is en dat hij door de PKK is vermoord. Het gaat hier immers enkel om handgeschreven verklaringen en niet om officiële door de overheid dan wel een daartoe bevoegde instantie, afgegeven documenten. Bovendien is, zoals verweerder heeft overwogen, niet na te gaan door wie de verklaringen daadwerkelijk zijn geschreven. Uit deze verklaringen blijkt ook niet dat de gestelde familieleden van eiser een asielrechtelijke verblijfsvergunning hebben gekregen vanwege de door eisers naar voren gebrachte (familie)problemen met de PKK. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat deze gestelde familieleden al sinds 2013, en derhalve vóór de moordaanslag op [B] , in Nederland en België verblijven, zodat niet gevolgd wordt dat zij vanwege de moord op [B] in het bezit zijn gesteld van een asielvergunning.
7.4.
Eisers voeren aan dat sprake is van bewijsnood ten aanzien van het aantonen van de familierelatie met [B] en betogen dat verweerder ambtshalve nader onderzoek had moeten doen naar de reden waarom de personen van wie eisers verklaringen bij hun zienswijzen hebben overgelegd, een asielvergunning hebben gekregen. De rechtbank overweegt hieromtrent dat het allereerst aan eisers zelf is om aan tonen dat zij familie zijn van de vermoorde [B] , dan wel om dit door middel van hun verklaringen aannemelijk te maken. Zoals hiervoor reeds is overwogen, zijn eisers hierin niet geslaagd. In aanvulling op de bestreden besluiten vermeldt verweerder bovendien in het verweerschrift dat na bestudering van de dossiers van de bij verweerder bekende familieleden blijkt, dat aan hen een asielvergunning is verleend op basis van andere feiten en omstandigheden, dan de dreiging van moord op [B] . Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat uit deze dossiers naar voren komt dat deze familieleden zijn gevlucht uit Turkije en niet uit Irak, en dat zij een asielvergunning gekregen hebben, omdat zij niet veilig waren in Turkije vanwege de overheid aldaar en de PKK, en omwille van de militaire dienstplicht. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Dat verweerder deze informatie voor het eerst naar voren brengt in het verweerschrift maakt, gelet op hetgeen hiervoor reeds is overwogen, nog niet dat de bestreden besluiten ondeugdelijk gemotiveerd zijn of dat verweerder geen zorgvuldig onderzoek heeft verricht.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Nooijen, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Als gevolg van de maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. De uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.