ECLI:NL:RBDHA:2020:7653
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvragen van een gezin met Iraakse nationaliteit op basis van ongeloofwaardigheid van het asielrelaas en gebrek aan bewijs
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een gezin met Iraakse nationaliteit. De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de rechtbank het asielrelaas van de eisers ongeloofwaardig achtte. De eisers, die problemen met de PKK (Koerdische Arbeiderspartij) aanvoerden, konden hun verklaringen niet voldoende onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de gestelde familieleden niet overtuigend waren en dat er geen bewijsnood was aangetoond. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst vanwege het ontbreken van een tolk, maar na een tweede zitting met een tolk, bleef de conclusie van ongeloofwaardigheid staan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij bij terugkeer naar Irak gevaar lopen, ondanks de moord op een familielid. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvragen ongegrond waren, en verklaarde de beroepen van de eisers ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Nooijen, in aanwezigheid van griffier mr. J.C. de Grauw. De uitspraak is bekendgemaakt op 12 augustus 2020.