Uitspraak
Rechtbank DEN HAAG
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de kantonrechter te oordelen over de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet van een werkneemster bij een zorgorganisatie. De werkneemster, die sinds 2003 in dienst was, werd op 4 november 2019 op staande voet ontslagen wegens diefstal van een trui en servetten van bewoners. De werkneemster had op 25 oktober 2019 een trui uit de kamer van een dementerende bewoonster gestolen en servetten meegenomen. De werkgever stelde dat het ontslag onverwijld was gegeven, maar de kantonrechter oordeelde dat er meer dan tien dagen waren verstreken tussen de constatering van de feiten en het ontslag. Dit maakte het ontslag niet rechtsgeldig. De kantonrechter vernietigde het ontslag op staande voet, maar oordeelde ook dat de werkneemster ernstig verwijtbaar had gehandeld. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden met ingang van 30 januari 2020, en de werkneemster had geen recht op een transitievergoeding. De kantonrechter kende een vergoeding toe wegens onregelmatige opzegging, maar matigde deze tot drie maanden loon vanwege de ernstige verwijtbaarheid van de werkneemster. De proceskosten werden gecompenseerd.