ECLI:NL:RBDHA:2020:7620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.12771
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in asielaanvraag van Syrische eiser

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek tot proceskostenveroordeling in het kader van een asielaanvraag. De eiser, een Syrische nationaliteit, had op 31 oktober 2019 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet. Na een periode van inactiviteit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de eiser op 3 juni 2020 aangegeven dat er niet tijdig op zijn aanvraag was beslist. Vervolgens is op 22 juni 2020 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit. Op 1 juli 2020 heeft de staatssecretaris alsnog op de aanvraag beslist, waarna het beroep op 7 juli 2020 is ingetrokken.

Bij de intrekking van het beroep heeft de eiser verzocht om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De staatssecretaris heeft op 7 juli 2020 aangegeven bereid te zijn de proceskosten te vergoeden tot een bedrag van € 262,50. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep terecht was ingetrokken omdat de staatssecretaris tegemoet was gekomen aan de eiser.

De rechtbank heeft vervolgens het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen, waarbij de kosten betrekking hebben op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 262,50, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, en is bekendgemaakt op 6 augustus 2020. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.12771

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] , van Syrische nationaliteit, eiser

(gemachtigde: mr. M. Issa),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Op 31 oktober 2019 heeft eiser een aanvraag gedaan tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet.
Op 3 juni 2020 heeft eiser verweerder medegedeeld dat hij in gebreke is tijdig te beslissen op zijn aanvraag.
Op 22 juni 2020 is bij de rechtbank beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op deze aanvraag.
Op 1 juli 2020 heeft verweerder alsnog op de aanvraag beslist.
Het beroep is op 7 juli 2020 ingetrokken. Tegelijk met de intrekking van het beroep is verzocht om verweerder ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bij afzonderlijke uitspraak te veroordelen in de kosten van de procedure bij de rechtbank.
Verweerder heeft op 7 juli 2020 op het verzoek om proceskostenveroordeling gereageerd.
Nu partijen niet hebben verzocht om op een zitting te worden gehoord, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de kosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). In het Besluit zijn nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld.
2. In geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan eiser is tegemoetgekomen, kan ingevolge artikel 8:75a Awb het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3. Bij brief van 7 juli 2020 heeft verweerder aangegeven bereid te zijn de proceskosten in onderhavige procedure te vergoeden tot een bedrag van € 262,50.
4. De rechtbank stelt vast dat het (terecht ingestelde) beroep is ingetrokken omdat verweerder tegemoet is gekomen aan eiser en dat tegelijk met de intrekking van het beroep is verzocht verweerder in de proceskosten te veroordelen.
5. De rechtbank ziet aanleiding het verzoek om verweerder in de proceskosten te veroordelen toe te wijzen.
6. De kosten hebben betrekking op door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de procedure bij de rechtbank en komen ingevolge het bepaalde in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit voor vergoeding in aanmerking. Deze kosten zijn ingevolge het Besluit € 262,50 in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor licht).

BeslissingDe rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 262,50.

Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
A.C. Karels, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.