ECLI:NL:RBDHA:2020:7619

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
NL20.10897
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot afwijzing van asielaanvraag en niet tijdig nemen van nieuw besluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de aanvraag van een Nigeriaanse eiser voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag was eerder afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en de rechtbank had in een eerdere uitspraak op 22 oktober 2019 bepaald dat de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit moest nemen. Echter, de staatssecretaris heeft nagelaten om tijdig een nieuw besluit te nemen, wat heeft geleid tot het indienen van een beroep door de eiser op 18 mei 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslistermijn is verstreken en dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van de eiser. Tevens is er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de staatssecretaris in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 262,50. Deze uitspraak is gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor de uitspraak niet op een openbare zitting kon worden gedaan.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.10897

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , geboren op [geboortedatum] , van Nigeriaanse nationaliteit, eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. C.E. Stassen-Buijs),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van
eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene
procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Bij uitspraak van 22 oktober 2019 (NL19.22689) van deze rechtbank en zittingsplaats is het door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en heeft de rechtbank verweerder opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Op 18 mei 2020 heeft eiser beroep ingesteld in verband met het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op de aanvraag.
Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Verweerder heeft op 4 juni 2020 verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Ingevolge artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb doet de rechtbank, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de rechtbank een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht.
3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. Tegen het niet tijdig beslissen staat dan ook beroep bij de rechtbank open.
4. Nu de rechtbank bij uitspraak van 22 oktober 2019 verweerder heeft opgedragen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag te nemen en de uitspraak op diezelfde datum is verzonden, had verweerder uiterlijk op 3 december 2019 op de aanvraag van eiser moeten beslissen. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken.
5. Het beroep is kennelijk gegrond.
6. In artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien het beroep gegrond is en nog geen besluit bekendgemaakt is, de rechtbank bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In het tweede lid is neergelegd dat de rechtbank aan haar uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
7. Verweerder heeft in zijn verweerschrift van 2 juni 2020 uiteengezet welke maatregelen verweerder in het algemeen heeft genomen om de reeds bestaande achterstanden weg te werken, voorts wat de gevolgen van de coronamaatregelen in het algemeen voor de besluitvorming betekenen en hoe verweerder tracht met het horen weer een aanvang te nemen. Met betrekking tot deze concrete zaak stelt verweerder dat de geldende maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus, invloed hebben op de aanvraag van eiser, omdat er gewacht wordt op de zienswijze van de advocaat. Gelet hierop en in het licht van de getroffen maatregelen is het op dit moment niet bekend of en zo ja, wanneer er een beslissing genomen kan worden. Gelet op de beperkte hoorcapaciteit en de aanzienlijke achterstanden, kan verweerder geen duidelijkheid geven wanneer eiser een beslissing kan verwachten, aldus verweerder.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder dient gevolg te geven aan de uitspraak van de rechtbank van 22 oktober 2019. De uitspraak laat geen ruimte aan verweerder om anders dan binnen zes weken opnieuw op de asielaanvraag te beslissen. Verweerder wordt geacht er alles aan te doen de uitspraak van de rechtbank na te leven. Dat verweerder dat niet doet, vindt de rechtbank in het licht van de opdracht in de uitspraak van 22 oktober 2019 ongepast. Uit het dossier blijkt voorts niet dat er moet worden gewacht op een zienswijze. De rechtbank acht in dit verband een termijn van vier weken redelijk en draagt verweerder op uiterlijk binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag te nemen.
9. De rechtbank ziet voorts in het feit dat verweerder geen gehoor heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb te bepalen dat verweerder een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
10. Voorts is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 262,50 (1 punt, wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een nieuw besluit op de aanvraag gegrond;
- vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit te nemen;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van in totaal € 262,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.P.W. van de Ven, rechter, in aanwezigheid van
A.C. Karels, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank binnen zes weken na de dag van bekendmaking. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.