ECLI:NL:RBDHA:2020:7610
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende zorg- en opvoedingstaken door eiseres
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een beroep van een eiseres met de Iraakse nationaliteit, die een verblijfsdocument EU/EER had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd van haar zorg- en opvoedingstaken voor haar minderjarige zoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft. Eiseres had haar aanvraag ingediend op 11 december 2018, maar het primaire besluit van 7 mei 2019 en het bestreden besluit van 30 oktober 2019 verklaarden haar bezwaar ongegrond. Tijdens de zitting op 21 juli 2020, die via videoconferentie plaatsvond, werd eiseres bijgestaan door haar gemachtigde en was haar echtgenoot aanwezig. De rechtbank overwoog dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verrichtte en dat er geen zodanige afhankelijkheidsrelatie bestond tussen haar en haar zoon dat het kind gedwongen zou worden de EU te verlaten bij een weigering van het verblijfsrecht. De rechtbank oordeelde dat de overgelegde stukken onvoldoende bewijs boden voor de gestelde afhankelijkheid en dat verweerder geen nader onderzoek hoefde te doen. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.