ECLI:NL:RBDHA:2020:761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2020
Publicatiedatum
30 januari 2020
Zaaknummer
8150773 RP VERZ 19-50660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en verzoek tot wedertewerkstelling in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter te 's-Gravenhage op 31 januari 2020 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen een werknemer en zijn werkgever, een coöperatie. De werknemer, die sinds 1990 in dienst was, had op 5 november 2019 een verzoekschrift ingediend om het ontslag op staande voet, dat op 5 september 2019 was gegeven, te vernietigen. De werkgever had het ontslag gebaseerd op ongeoorloofde afwezigheid op 7 augustus 2019, een dag voor de geplande vakantie van de werknemer. De werknemer stelde dat hij geen toestemming had gekregen voor verlof op die dag, terwijl de werkgever betoogde dat de werknemer zich niet correct ziek had gemeld en dat er geen rechtvaardiging was voor zijn afwezigheid.

Tijdens de mondelinge behandeling op 17 januari 2020 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet een te zware maatregel was, gezien de lange diensttijd van de werknemer en het feit dat er geen eerdere incidenten waren. De kantonrechter vernietigde het ontslag en oordeelde dat de werknemer recht had op doorbetaling van zijn salaris vanaf 22 september 2019, met een gematigde wettelijke verhoging. Daarnaast werd de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 juni 2020, met toekenning van de transitievergoeding volgens de oude regeling, omdat de procedure was gestart voor de wijziging van de wet.

De proceskosten werden tussen partijen verdeeld, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die werkgevers moeten betrachten bij het geven van ontslag op staande voet, vooral in situaties waar de werknemer een lange diensttijd heeft en er geen eerdere incidenten zijn.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/c
Zaaknr.: 8150773 RP VERZ 19-50660
Uitspraakdatum: 31 januari 2020
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[werknemer],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in het inleidende verzoek,
verwerende partij in het zelfstandig tegenverzoek,
verder te noemen: werknemer,
gemachtigde: [gemachtigde] (FNV),
tegen
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid
[naam coöperatie] U.A.,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] en (mede) kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij in het inleidende verzoek,
verzoekende partij in het zelfstandig tegenverzoek,
verder te noemen: [werkgever] ,
gemachtigde: mevr. mr. I.H.M. Francken en mevr. mr. M.S. Postma (L&A Advocaten).

1.Het procesverloop

1.1.
Werknemer heeft de kantonrechter bij verzoekschrift met tien producties (nrs. 1 tot en met 10), bij de griffie ingekomen op 5 november 2019, verzocht -kort gezegd- het ontslag op staande voet van werknemer te vernietigen, [werkgever] te verplichten hem weer toe te laten tot zijn werkzaamheden en [werkgever] te veroordelen tot doorbetaling van het salaris.
1.2.
Na ontvangst van het verzoekschrift is de mondelinge behandeling daarvan bepaald op 17 januari 2020, 11:05 uur.
1.3.
Op 7 januari 2020 is het verweerschrift van werknemer met 24 producties (nrs 1 tot en met 24) bij de griffie binnengekomen. Het verweerschrift is tevens een zelfstandig tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met werknemer op grond van (ernstig) verwijtbaar handelen dan wel een verstoorde arbeidsverhouding.
1.4.
Op 16 januari 2020 is bij de griffie een brief van de gemachtigde van werknemer met een viertal aanvullende producties (nrs. 10(bis) tot en met 13) binnengekomen.
1.5.
De mondelinge behandeling is gehouden op 17 januari 2020. Daarbij is werknemer in persoon verschenen samen met zijn gemachtigde en zijn namens [werkgever] de heren [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , alsmede de gemachtigde van [werkgever] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de gemachtigde van werknemer pleitnotities overgelegd. De griffier heeft van hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken zakelijke aantekeningen gemaakt.
1.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft werknemer zijn verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken.
1.7.
Uitspraak op het verzoek en het tegenverzoek is vervolgens bepaald op 31 januari 2020.

2.De feiten

2.1.
Werknemer is geboren op [geboortedag] 1963 en hij is op 4 april 1990 in dienst van [werkgever] getreden. De laatste functie van werknemer bij [werkgever] was Medewerker LOG LMB Uitgifte. Het laatste salaris van werknemer bedroeg € 2.628,- bruto per maand, exclusief een ‘keuze budget vast’ van € 76,27 bruto per maand, vakantietoeslag van 8,33% en overige emolumenten.
2.2.
Op 3 september 2019 heeft [werkgever] werknemer geschorst zonder doorbetaling van loon en op 5 september 2019 heeft [werkgever] werknemer op staande voet ontslagen. De door [werkgever] aangevoerde dringende reden voor ontslag was ongeoorloofde afwezigheid van werknemer op 7 augustus 2019.

3.Het verzoek

3.1.
Werknemer verzoekt, na intrekking van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening: (A.) een dag en tijdstip vast te stellen waarop de zaak ter terechtzitting wordt behandeld; (C.) bij wijze van beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair(a.) het ontslag op staande voet te vernietigen; alsmede [werkgever] te veroordelen tot (b.) tewerkstelling van werknemer in zijn functie van medewerker LOG LBM Uitgifte, dit op de overeengekomen, althans de voorheen geldende tijden, dit op straffe van een dwangsom ad € 150,- voor elke dag of deel daarvan dat [werkgever] ook binnen twee dagen na betekening van de in dezen te verstrekken beschikking in gebreke blijft aan een zodanige veroordeling te voldoen; alsmede [werkgever] te veroordelen tot betaling van: (c.) het loon vanaf 1 september 2019 ad € 2.628,- bruto per maand, vermeerderd met € 76,27 bruto per maand aan “keuze budget vast” en een gemiddeld bedrag aan onregelmatigheidstoeslag ad € 40,13 bruto per maand, een en ander te vermeerderen met 8,33% vakantietoeslag, alsmede vermeerderd met al het overige dat [werkgever] uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, collectieve arbeidsovereenkomst, wet of andere regeling verschuldigd is of nog zal zijn, zulks op de gebruikelijke wijze en tijdstippen, dit zo lang de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig beëindigd wordt;
subsidiair(indien het ontslag op staande voet geacht wordt rechtsgeldig te zijn gegeven) [werkgever] te veroordelen tot betaling van (a) de wettelijke transitievergoeding ad € 46.919,11 bruto althans op basis van artikel 7:673 lid 8 BW van een in goede justitie te bepalen bedrag aan ontslagvergoeding;
meer subsidiair(mede ter veiligstelling van de vordering in verband met de vervaltermijn, indien er toch gekozen wordt voor de vergoeding - de switch -): [werkgever] te veroordelen tot betaling van: (a.) de wettelijke transitievergoeding ad € 46.919,11 bruto ex artikel 6:673 jo 673a BW althans op basis van artikel 7:673 lid 8 BW in goede justitie te bepalen bedrag aan ontslagvergoeding; (b.) een vergoeding ex artikel 7:672 lid 10 BW wegens onregelmatige opzegging ad
€ 14.257,07 bruto;
primair en (meer) subsidiair[werkgever] te veroordelen tot betaling van: (D.) de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de voormelde loonvordering, oplopende tot 50% van deze vorderingen; (E.) de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over alle voormelde geldvorderingen, dit vanaf de dag dat deze verschuldigd zijn; (F.) een bedrag van € 500,- (excl. BTW) ter zake van buitengerechtelijke incassokosten; (G.) de kosten van de procedure, het salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
3.2.
Aan het verzoek legt werknemer -kort gezegd- ten grondslag dat het hem op 5 september 2019 gegeven ontslag op staande voet onregelmatig is gegeven dan wel, gelet op alle omstandigheden, een te zware maatregel was. Werknemer wil graag weer terugkeren op zijn oude werkplek en ook verzoekt hij doorbetaling van zijn loon sinds de dag van het ontslag op staande voet.
4.
Het verweer tegen het inleideinde verzoek, het tegenverzoek en het verweer daartegen
4.1.
[werkgever] verweert zich tegen het verzoek en verzoekt het verzoek van werknemer af te wijzen en zijn verzoek tot betaling van de transitievergoeding dan wel vergoeding wegens onregelmatige opzegging af te wijzen. [werkgever] stelt daartoe dat voor de afwezigheid van werknemer op 7 augustus 2019 geen enkele rechtvaardiging bestaat, ook al niet vanwege het feit dat werknemer ermee bekend was dat zijn verlofverzoek voor die betreffende dag reeds verschillende keren door [werkgever] was afgewezen en werknemer met de operationele gevolgen van zijn ongeoorloofde afwezigheid bekend was. Daarnaast had werknemer zich niet op de voorgeschreven wijze ziek gemeld.
4.2.
Bij wijze van zelfstandig tegenverzoek verzoekt [werkgever] (V.) de arbeidsovereenkomst onvoorwaardelijk te ontbinden op grond van ar. 7:671b lid 1 BW juncto 7:669, lid 1 en 3 onder c BW, subsidiair op grond van art. 7:671b lid 1 BW juncto art. 7:669, lid 1 en 3 onder g BW, indien gelijktijdig wordt geoordeeld dat de opzegging per 5 september 2019 geen stand houdt en wordt vernietigd; (VI) de arbeidsovereenkomst reeds nu, voor het geval de opzegging per 5 september 2019 op een later moment wordt vernietigd, voorwaardelijk te ontbinden op grond van art. 7:671b lid 1 BW juncto art; 7:669, lid 1 en 3 onder e dan wel onder g BW; (VII) bij het bepalen van de einddatum: primair, geen rekening te houdend met de opzegtermijn van werknemer, de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van werknemer, subsidiair rekening te houden met de duur gelegen tussen ontvangst van het verzoek en de datum van de ontbindingsbeschikking; (VIII) te bepalen dat werknemer ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en of heeft nagelaten dientengevolge geen recht heeft op enige vergoeding ten laste van [werkgever] ; (IX.) werknemer te veroordelen in de kosten van de procedure, het (na)salaris van de gemachtigde daaronder begrepen.
4.3.
[werkgever] onderbouwt haar tegenverzoek met de stelling dat in het geval het ontslag op staande voet zou worden vernietigd, het handelen van werknemer in ieder geval zodanig (ernstig) verwijtbaar is dat dat een ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt.
4.4.
Werknemer verweert zich tegen het voorwaardelijk tegenverzoek met de stelling dat geen sprake is van (ernstige) verwijtbaarheid noch van een verstoorde arbeidsverhouding, waardoor er onvoldoende grond is om de arbeidsovereenkomst te ontbinden.

5.De beoordeling

Het inleidende verzoek
5.1.
Op 2 september 2019, meteen na terugkeer van zijn vakantie, heeft werknemer een gesprek gehad met [werkgever] naar aanleiding van het feit dat hij op woensdag 7 augustus 2019, één dag voor zijn verlof, afwezig was van zijn werk. In een brief van 3 september 2019 heeft [werkgever] werknemer per 2 september 2019 zonder behoud van loon geschorst in afwachting van een nadere verklaring van zijn afwezigheid op die bewuste dag. Hij is in de gelegenheid gesteld aan te tonen, dat hij pas op donderdag 8 augustus 2019 naar zijn vakantiebestemming is vertrokken. De schorsing zonder behoud van loon was overigens in overeenstemming met de toepasselijke CAO, waarvan de legitimiteit in deze procedure verder niet ter discussie staat. Omdat naar de mening van [werkgever] werknemer geen geloofwaardige reactie op de gestelde vraag gaf, is hij op 6 september 2019 op staande voet ontslagen.
5.2.
De verlofaanvraag van werknemer voor, onder meer 7 en 8 augustus 2019, heeft een voorgeschiedenis, die ermee begint dat werknemer na vele jaren weer eens het Offerfeest wilde vieren in Marokko. Het Offerfeest viel in 2019 op zondag 11 augustus. Werknemer wilde per auto naar Marokko reizen en daartoe had hij reeds bij de opgave van zijn vakantieplannen eind 2018 aangegeven dat hij ook graag de (hele) week van 5 augustus verlof zou willen hebben om ongehaast naar Marokko te kunnen reizen. [werkgever] heeft deze verlofaanvraag in zoverre afgekeurd, dat hem de toestemming om de week van 5 augustus als verlof op te nemen onthouden is.
5.3.
In de periode daarna heeft werknemer nog verschillende keren om toestemming gevraagd, voor de gehele week van 5 augustus, of voor enkele dagen daarvan. Telkens heeft [werkgever] de verlofaanvragen afgekeurd. Op 8 juni 2019 heeft werknemer een aanvraag gedaan voor verlof op 7 en 8 augustus. Daarop heeft, zo staat onbetwist vast, [werkgever] niet binnen de wettelijke termijn van 14 dagen (artikel 7:638 lid 2 BW) gereageerd. Werknemer stelt nu dat hij daarom geacht moet worden toestemming voor verlof op 7 en 8 augustus gekregen te hebben, waardoor hij op 7 augustus niet ongeoorloofd afwezig was [1] .
5.4.
De kantonrechter verwerpt die stelling van werknemer. Werknemer was er vanaf eind 2018/begin 2019 van op de hoogte zijn verlofaanvraag was geweigerd en sindsdien heeft hij verschillende malen [werkgever] verzocht hem de week van 5 augustus, of het tweede deel van die week, verlof te verlenen, maar die verzoeken zijn telkens afgewezen op voor werknemer bekende gronden: [werkgever] wil voor elke shift een mix van ervaren krachten (zoals werknemer) en inleenkrachten en in de vakantietijd is het operationeel lastig voldoende ervaren krachten in elke shift te hebben. Met die wetenschap en in die omstandigheden kan werknemer zich er niet op beroepen dat [werkgever] op één van de meerdere verlofaanvragen voor dezelfde periode, waarvan het nog maar dat vraag is of die gezien kan worden als een
nieuweverlofaanvraag, niet tijdig heeft gereageerd. De kantonrechter is dus van oordeel dat werknemer zich niet op artikel 7:638 lid 2 kan beroepen en dat werknemer voor 7 augustus 2019 geen toestemming had verlof op te nemen.
5.5.
In de avond van dinsdag 6 augustus 2019 is werknemer omstreeks 20:30 uur tijdens zijn avonddienst (die tot 23:00 uur duurde) met hoofdpijn naar huis gegaan, nadat hij zich bij de proces coördinator, de heer [betrokkene 3] , had afgemeld. De heer [betrokkene 3] is niet de leidinggevende van werknemer. Dat is de heer [betrokkene 1] , maar die heeft bevestigd dat hij in de avond van 6 augustus niet aanwezig was.
5.6.
Werknemer stelt dat hij in de ochtend van 7 augustus een Whatsapp bericht heeft gestuurd aan de heer [betrokkene 4] , een collega teammanager van de heer [betrokkene 1] , met als inhoud dat hij nog steeds last had van hoofdpijn. Dat bericht heeft de heer [betrokkene 4] pas in de avond van 8 augustus (om 21:17 uur) ontvangen. Gedurende de hele 7de augustus heeft de heer [betrokkene 1] tevergeefs geprobeerd in contact te komen met werknemer per telefoon, voicemail, brief en Whatsapp berichten, maar werknemer reageerde niet op die oproepen en berichten. Pas op vrijdag 9 augustus 2019 om 17:10 uur ontving de heer [betrokkene 1] het eerste rechtstreekse bericht van werknemer dat hij op woensdag nog last had van hoofdpijn en niet kon komen werken.
5.7.
[werkgever] stelt nu (a) dat werknemer zich niet volgens het verzuimprotocol op de juiste wijze, bij de juiste persoon en op het juiste tijdstip ziek heeft gemeld en (b) dat hij geen bevestiging willen geven dat hij in werkelijkheid pas op donderdag 8 augustus naar zijn vakantiebestemming is vertrokken. Volgens het verzuimprotocol had werknemer zich ofwel in de avond van 6 augustus, dan toch wel uiterlijk ’s ochtends op 7 augustus rechtstreeks bij zijn direct leidinggevende, de heer [betrokkene 1] , ziek moeten melden. Gekoppeld aan de weigering van werknemer om aan te tonen dat hij pas op 8 augustus naar Marokko is vertrokken, maakt dat [werkgever] er stellig van overtuigd is dat werknemer op 7 augustus ongeoorloofd afwezig was. Dat merkt [werkgever] aan als een dringende reden voor ontslag op staande voet en daarmee is het ontslag rechtsgeldig gegeven. Daartegenover stelt werknemer in deze procedure dat hij woensdag 7 augustus de hele dag thuis met hoofdpijn in bed heeft gelegen en pas op donderdag 8 augustus naar Marokko is afgereisd.
5.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter was ontslag op staande voet een te zware maatregel. Daartoe weegt de kantonrechter mee dat werknemer een dienstverband had bij [werkgever] van 29 jaar, waarbij niet van eerdere incidenten is gebleken. Daarnaast kan het zo zijn dat werknemer in strikte zin niet het verzuimprotocol heeft gevolgd, maar daar staat tegenover dat hij zich in de avond van 6 augustus bij de toen aanwezige proces coördinator heeft afgemeld, zodat [werkgever] er tenminste van op de hoogte was dat werknemer met hoofdpijn naar huis was gegaan. [werkgever] heeft de gelegenheid gehad om op 7 augustus een spoedcontrole door de bedrijfsarts te laten uitvoeren, maar van die mogelijkheid heeft zij geen gebruik gemaakt. En tenslotte mag een werkgever er bij een zo zwaar middel als ontslag op staande voet niet alleen uitgaan van aannames, hoe aannemelijk die wellicht ook zijn, zoals in dit geval met de voorgeschiedenis van de verschillende afgewezen verlofaanvragen van werknemer.
5.9.
Het voorgaande houdt in dat het ontslag op staande voet geen stand kan houden en dat de kantonrechter dat ontslag zal vernietigen. Gelet op hetgeen hierna beslist zal worden, zal het verzoek van werknemer tot wedertewerkstelling worden afgewezen. Het verzoek tot doorbetaling van salaris zal worden toegewezen, zij het vanaf 22 september 2019, zoals in de volgende rechtsoverweging zal worden toegelicht wordt. Omdat het primaire verzoek van werknemer in essentie zal worden toegewezen komt de kantonrechter niet toe aan behandeling van het subsidiaire en meer subsidiaire verzoek van werknemer, wat betreft het meer subsidiair verzoek ook al niet omdat niet is gebleken dat werknemer gebruik had willen maken van de ‘switch’.
5.10.
De loonvordering van werknemer zal worden toegewezen vanaf 22 september 2019, omdat dat de dag is waarop werknemer zich schriftelijk bij [werkgever] heeft gemeld, dat het ontslag op staande voet teruggedraaid moest worden. Met betrekking tot het sinds 22 september 2019 verschuldigde salaris is de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW van toepassing, maar gelet op de omstandigheden van het geval zal de kantonrechter het percentage van de wettelijke verhoging matigen tot 15%. Over het (achterstallige) salaris en de wettelijke verhoging zal de wettelijke rente, als verzocht, worden toegewezen.
5.11.
Omdat het verzoek van werknemer in bovengenoemde zin wordt toegewezen, zullen ook de verzochte buitengerechtelijke kosten worden toegewezen tot het verzochte bedrag, omdat [werkgever] tegen dit verzoek en tegen het verzochte bedrag geen verweer hebben gevoerd.
Het tegenverzoek
5.12.
Bij de beoordeling van de eerste door [werkgever] genoemde ontslaggrond, (ernstig) verwijtbaar handelen van werknemer, neemt de kantonrechter dezelfde feiten, als hiervoor in rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.6 genoemd, als uitgangspunt en komt daarmee tot het volgende oordeel.
5.13.
Werknemer wist dat hij geen toestemming had voor verlof op 7 augustus 2019. Werkgever wist ook dat hij zich ziek moest melden bij de heer [betrokkene 1] , niet bij de heer [betrokkene 3] of de heer [betrokkene 4] . Werknemer kon ook zien dat zijn Whatsapp bericht van 7 augustus de heer [betrokkene 4] niet bereikt had. En bovenal was werknemer de gehele 7de augustus onbereikbaar voor de heer [betrokkene 1] , waarvan gebleken is dat deze op verschillende manieren en op verschillende tijdstippen op die dag geprobeerd heeft met werknemer in contact te komen. Ook als werknemer daadwerkelijk ziek was, hetgeen overigens in het midden kan blijven, rustte op hem de verplichting voor [werkgever] bereikbaar te zijn, zeker gelet op de voorgeschiedenis die juist die betreffende dag had. Dat acht de kantonrechter verwijtbaar handelen aan de kant van werknemer en dat acht de kantonrechter ook een voldoende voldragen ontslaggrond om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst te komen. Anders dan werknemer heeft betoogd is daarbij geen sprake van een combinatie met de mede door [werkgever] genoemde ontslaggrond van de verstoorde arbeidsverhouding. Naar het oordeel van de kantonrechter is van een verstoorde arbeidsverhouding namelijk onvoldoende gebleken.
5.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter is overigens geen sprake van
ernstigverwijtbaar handelen van werknemer, zodat de arbeidsovereenkomst met inachtneming van de geldende opzegtermijn en met toekenning van de transitievergoeding zal plaatsvinden. Werknemer was 29 jaar in dienst van [werkgever] , zodat de opzegtermijn op grond van artikel 7:672 lid 2 onder a. BW vier maanden bedraagt. Het ontslagverzoek van [werkgever] dateert van 7 januari 2020, zodat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst per 1 juni 2020 zal ontbinden.
5.15.
Doordat de arbeidsovereenkomst zal worden ontbonden is de regeling van artikel 7:673 lid 1 BW onverkort van toepassing en is [werkgever] aan werknemer de transitievergoeding verschuldigd. Op zich vloeit de verplichting tot betaling van de transitievergoeding voort uit de wet, maar in deze procedure hebben partijen debat gevoerd over de hoogte van de transitievergoeding. Werknemer stelt dat hij op grond van artikel 7:673a BW (thans ingetrokken) recht heeft op de hogere transitievergoeding voor oudere werknemers, terwijl [werkgever] juist betoogt dat het tegenverzoek tot ontbinding is ingediend na 1 januari 2020, dus na intrekking van het genoemde artikel 7:673a BW.
5.16.
Wat betreft de hoogte van de transitievergoeding zal de kantonrechter niettemin aansluiting zoeken bij de regeling die voor werknemers van de leeftijd van werknemer op grond van artikel 7:673a BW tot 1 januari 2020 gold. Strikt naar de letter van artikel XV van de Wet Arbeid in Balans (WAB) zou betoogd kunnen worden dat het (tegen)verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst door [werkgever] pas op 7 januari 2020 is gedaan en dat daarom artikel 7:673 a BW niet meer van toepassing kan zijn. Echter, de procedure die tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst is ingezet door het verzoek van werknemer tot vernietiging van het ontslag op staande voet en dat verzoek is op 5 november 2019 gedaan. Zelfs zou nog betoogd kunnen worden dat 5 september 2019 de bepalende datum is, omdat [werkgever] op die dag de stap heeft genomen om te komen tot beëindiging van het dienstverband met werknemer. Dat [werkgever] in reactie op het vernietigingsverzoek van werknemer tevens een verzoek doet tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar wacht tot het indienen van het verweer en het verzoek tot na 1 januari 2020, doet er niet aan af dat de procedure is ingezet in 2019, waardoor op de berekening van de transitievergoeding artikel 7:673a BW van toepassing blijft. Naar het oordeel van de kantonrechter is daarmee de situatie van artikel XV lid 1 onder a WAB aan de orde, namelijk de situatie dat de arbeidsovereenkomst voor 1 januari 2020 is opgezegd. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit ook bedoeld met hetgeen de Memorie van Toelichting op de WAB op artikel XII, waarnaar artikel XV verwijst, zegt. Daar staat:
In al deze gevallen blijft het moment waarop de procedure tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst is gestart bepalend voor de vraag of het oude of het nieuwe recht van toepassing is, dus ook als de arbeidsovereenkomst pas na de inwerkingtreding van de wijziging van artikel 7:673 BW wordt beëindigd, of er na die datum nog een procedure bij de rechter wordt gestart.
5.17.
De kantonrechter zal daarom bepalen dat de transitievergoeding op de voet van artikel 7:673a BW, zoals dat tot 1 januari 2020 luidde, berekend dient te worden.
Proceskosten
5.18.
Gelet op hetgeen hiervoor door de kantonrechter op het inleidende verzoek en het tegenverzoek is beslist, zal de kantonrechter de proceskosten zodanig tussen partijen verdelen dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

6.De beslissing

De kantonrechter:
In het inleidende verzoek
6.1.
vernietigt het op 5 september 2019 aan werknemer door [werkgever] gegeven ontslag op staande voet;
6.2.
veroordeelt [werkgever] tot (door) betaling van het loon vanaf 22 september 2019 ad € 2.628,- bruto per maand, vermeerderd met € 76,27 bruto per maand aan “keuze budget vast” en een gemiddeld bedrag aan onregelmatigheidstoeslag ad € 40,13 bruto per maand, een en ander te vermeerderen met 8,33% vakantietoeslag, alsmede vermeerderd met al het overige dat [werkgever] uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, collectieve arbeidsovereenkomst, wet of andere regeling verschuldigd is of nog zal zijn, zulks op de gebruikelijke wijze en tijdstippen, dit zo lang de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig beëindigd wordt, te vermeerderen met de wettelijke verhoging, waarvan het percentage gematigd wordt tot 15%, te berekenen, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW vanaf de dagen dat de betreffende loonbetalingen verschuldigd zijn;
6.3.
veroordeelt [werkgever] tot betaling een bedrag van € 500,- (excl. BTW) ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
6.4.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de loonbetalingsverplichting van [werkgever] en de buitengerechtelijke incassokosten uitvoerbaar bij voorraad;
In het tegenverzoek
6.5.
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen werknemer en [werkgever] per 1 juni 2020;
6.6.
bepaalt dat met betrekking tot de berekening van de hoogte van de transitievergoeding moet worden uitgegaan van de berekeningswijze van artikel 7:673a BW, zoals dat tot 1 januari 2020 luidde;
In het inleidende verzoek en het tegenverzoek
6.7.
verdeelt de proceskosten zodanig tussen partijen dat elke partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 31 januari 2020 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.Donderdag 8 augustus 2019 speelt geen rol meer, omdat werknemer die dag, met toestemming van [werkgever] , met een collega heeft weten te ruilen.