Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
eisende partij,
gemachtigde: mrs. M.D. Coumou en S.A. Tan,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. C.I. Gofferjé.
1.Procedure
- de dagvaarding van 29 januari 2020 met producties 1 tot en met 20;
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 8;
- de brief van de zijde van [eiser] van 2 juli 2020 met productie 21;
- de brief van de zijde van NN van 3 juli 2020 met productie 9.
2.Feiten
5.Personele gevolgen
‘om heroverweging van de beslissing voor mij specifiek van de wijziging van de peildatum en in mijn geval de peildatum van 10 december 2019 te hanteren, zodat ik alsnog binnen de regeling van het sociaal kader val of er rekening wordt gehouden met de hardheidsclausule van het sociaal kader plan’.
3.Vordering
4.Verweer
5.Beoordeling
‘Zodra de nieuwe dienstregelingen begin december bekend zijn, kunnen medewerkers hun keuze definitief maken.’. Hieruit volgt dat – anders dan [eiser] stelt – ‘definitief’ niet ziet op het definitief zijn van de peildatum, maar op het maken van een definitieve keuze. Los daarvan heeft NN ter zitting onweersproken aangevoerd dat de in het schema genoemde data flexibel zijn en nog kunnen wijzigen. Dit volgt ook uit de onder het schema vermelde zin:
“Mochten geplande verhuisdata wijzigen, dan worden medewerkers daarover zo snel mogelijk geïnformeerd.”NN heeft in dit verband eveneens onweersproken aangevoerd dat een wijziging van de verhuisdatum ook een verschuiving van de peildatum met zich brengt, omdat het wenselijk is dat deze peildatum zo kort mogelijk voor de verhuisdatum ligt. Gelet op de wijzigingen die (ook tussentijds) nog kunnen plaatsvinden in de dienstregelingen heeft het immers geen nut om maanden van tevoren al een (proef)berekening te maken.
“Als op basis van de nieuwe dienstregeling op de definitieve peildatum van 10 december 2019 blijkt dat je reistijd 90 minuten of korter is, of deze neemt niet toe door de verhuizing, kun je daar geen beroep op doen.”