ECLI:NL:RBDHA:2020:7592
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende zorg- en opvoedingstaken en afhankelijkheidsrelatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Egyptische man, had verzocht om verblijf in Nederland als verzorgende ouder van zijn minderjarige dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser volgens de staatssecretaris geen substantiële zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter verrichtte en er geen zodanige afhankelijkheidsverhouding bestond dat het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de EU te verlaten indien aan eiser geen verblijfsrecht werd verleend.
Eiser voerde aan dat hij contact had met zijn dochter en dat zijn aanwezigheid in Nederland noodzakelijk was om dit contact te onderhouden. Hij stelde dat het belang van zijn dochter in het geding was, aangezien zij zonder vader zou opgroeien. De rechtbank oordeelde echter dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd van een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) niet van toepassing was. De rechtbank benadrukte dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat hij recht heeft op verblijf op basis van dit artikel.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een verblijfsdocument. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij ook opmerkte dat het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) geen direct toepasbare normen bevatte zonder nationale wetgeving. Eiser werd in de gelegenheid gesteld om een nieuwe aanvraag in te dienen indien hij zijn aanspraak op verblijf op basis van artikel 8 van het EVRM wilde laten beoordelen. De uitspraak werd gedaan in een zitting die via Skype plaatsvond, in verband met de coronamaatregelen.