ECLI:NL:RBDHA:2020:7592

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 augustus 2020
Publicatiedatum
10 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19 / 10042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsdocument EU/EER op basis van onvoldoende zorg- en opvoedingstaken en afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een Egyptische man, had verzocht om verblijf in Nederland als verzorgende ouder van zijn minderjarige dochter, die de Nederlandse nationaliteit heeft. De aanvraag werd afgewezen omdat eiser volgens de staatssecretaris geen substantiële zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter verrichtte en er geen zodanige afhankelijkheidsverhouding bestond dat het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de EU te verlaten indien aan eiser geen verblijfsrecht werd verleend.

Eiser voerde aan dat hij contact had met zijn dochter en dat zijn aanwezigheid in Nederland noodzakelijk was om dit contact te onderhouden. Hij stelde dat het belang van zijn dochter in het geding was, aangezien zij zonder vader zou opgroeien. De rechtbank oordeelde echter dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd van een daadwerkelijke afhankelijkheidsrelatie en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) niet van toepassing was. De rechtbank benadrukte dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat hij recht heeft op verblijf op basis van dit artikel.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat eiser niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een verblijfsdocument. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij zij ook opmerkte dat het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) geen direct toepasbare normen bevatte zonder nationale wetgeving. Eiser werd in de gelegenheid gesteld om een nieuwe aanvraag in te dienen indien hij zijn aanspraak op verblijf op basis van artikel 8 van het EVRM wilde laten beoordelen. De uitspraak werd gedaan in een zitting die via Skype plaatsvond, in verband met de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/10042

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 31 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen.
Bij besluit van 2 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft per Skype-verbinding plaatsgevonden op 22 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1990 en heeft de Egyptische nationaliteit. Op 14 januari 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend om zijn verblijf als verzorgende ouder van zijn minderjarige Nederlandse kind aan het EU-recht te toetsen ten behoeve van de afgifte van een bewijs van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het daartegen gerichte bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen verblijfsrecht kan ontlenen aan het arrest Chavez-Vilchez. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat hij meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter (heeft) verricht. Ook heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat tussen hem en zijn dochter een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat, dat zij gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als het verblijfsrecht van eiser hier te lande wordt geweigerd. Eisers aanvraag is daarom terecht afgewezen, aldus verweerder.
3. In beroep voert eiser aan dat hij contact heeft met zijn dochter en dit contact enkel kan worden onderhouden als eiser in Nederland aanwezig is. De Raad voor de Kinderbescherming is een onderzoek gestart naar de uitbreiding van de omgang tussen eiser en zijn dochter. Ook dit onderzoek vereist aanwezigheid van eiser in Nederland. Indien eiser uit Nederland wordt verwijderd dan wordt zijn rol als vader verwaarloosd, hetgeen ernstige gevolgen met zich brengt voor het minderjarige kind. Het belang van eisers dochter wordt hierdoor ernstig geschaad. Het is onjuist dat geen sprake is van een afhankelijkheidsverhouding zoals verweerder stelt. Het is niet in het belang van het kind om zonder vader op te groeien. Verweerder heeft ten onrechte geen belangenafweging gemaakt dan wel onvoldoende rekening gehouden met de belangen van het minderjarige kind. Tot slot stelt eiser dat hij had moeten worden gehoord.
Het arrest Chavez-Vilchez
4. Uit het arrest Chavez-Vilchez volgt dat artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) zich verzet tegen nationale maatregelen die tot gevolg hebben dat EU-burgers het effectieve genot wordt ontzegd van de belangrijkste rechten die aan de status van EU-burger zijn verbonden. Daarvan is sprake als een onderdaan van een derde land het recht wordt ontzegd te verblijven in een lidstaat waar zijn minderjarige kind, dat de nationaliteit heeft van die lidstaat, verblijft, als gevolg waarvan het betrokken kind gedwongen wordt het grondgebied van de Europese Unie te verlaten. Hierbij moet worden bepaald welke ouder de daadwerkelijke zorg heeft over het kind en of er een daadwerkelijke afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen het kind en de ouder die onderdaan is van een derde land. Dat de andere ouder, burger van de Unie, de dagelijkse daadwerkelijke zorg voor het kind kan en wil dragen, is een relevant gegeven maar volstaat niet om te kunnen vaststellen dat er tussen de andere ouder en het kind niet een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat dat het kind gedwongen zou zijn het grondgebied van de Europese Unie te verlaten als aan die ouder een verblijfsrecht in de lidstaat wordt geweigerd. Om te kunnen vaststellen of sprake is van een dergelijke afhankelijkheidsverhouding, moet rekening worden gehouden met de leeftijd van het kind, zijn lichamelijke en emotionele ontwikkeling, de mate van zijn affectieve relatie met beide ouders en het risico dat voor het evenwicht van het kind zou ontstaan indien het van deze laatste ouder zou worden gescheiden.
5. Uit de punten 76 tot 78 van het arrest Chavez-Vilchez volgt dat het in beginsel aan de vreemdeling is om de gegevens te verstrekken waaruit blijkt dat hij een verblijfsrecht aan artikel 20 van het VWEU ontleent. Het is vervolgens aan verweerder om op basis van die gegevens te onderzoeken of er al dan niet een zodanige afhankelijkheidsverhouding bestaat tussen de vreemdeling en zijn kind, dat bij weigering aan hem een verblijfsrecht toe te kennen, het kind gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.
6. Het beleid van verweerder over de uitvoering van het arrest Chavez-Vilchez is neergelegd in paragraaf B10/2.2. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Daarin staat onder meer dat zorg- en opvoedingstaken met een marginaal karakter in beginsel niet als daadwerkelijke zorgtaken ten behoeve van het minderjarige kind worden aangemerkt. Eiser heeft het toetsingskader en dit uitgangspunt niet bestreden.
Zorg- en opvoedingstaken en gestelde afhankelijkheidsrelatie
7. Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het bestreden besluit de vader was van zijn minderjarige dochter geboren op 19 februari 2018. Evenmin is in geschil dat eisers verzoek om een tijdelijke omgangsregeling in de echtscheidingsbeschikking van 15 mei 2019 is afgewezen en dat hij sinds de geboorte van zijn dochter vrijwel geen contact met haar heeft gehad.
Zoals verweerder terecht heeft overwogen, heeft eiser momenteel niet meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken voor zijn dochter. Het feit dat de Raad voor de Kinderbescherming nader onderzoek noodzakelijk acht naar de mogelijkheid van een omgangsregeling, leidt niet tot een ander oordeel, nu dit onverlet laat dat eiser op dit moment de zorg- en opvoedingstaken niet uitvoert en het verblijfsrecht op grond van artikel 20 van het VWEU declaratoir van aard is. Eisers stelling dat hij in staat is om zorg- en opvoedingstaken uit te voeren, maakt dit niet anders. Omdat eiser niet aan het vereiste voldoet dat sprake moet zijn van zorg- en opvoedingstaken die een marginaal karakter overstijgen, heeft verweerder de aanvraag reeds om die reden mogen afwijzen.
8. De rechtbank overweegt daarbij het volgende. Verweerder heeft de aanvraag ook afgewezen omdat de gestelde afhankelijkheidsverhouding onvoldoende is. Zelfs als moet worden aangenomen dat eiser wel zorg- en opvoedingstaken op zich neemt die een marginaal karakter overstijgen, heeft hij onvoldoende aangetoond dat de gestelde afhankelijkheidsrelatie tussen hem en zijn kind dusdanig is dat zijn kind gedwongen wordt het grondgebied van de EU te verlaten indien eiser geen verblijf wordt toegestaan. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de Nederlandse moeder van het kind steeds de feitelijk verzorgende ouder is geweest van het kind.
9. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat artikel 20 van het VWEU niet van toepassing is op eiser en dat hij daaraan geen rechten kan ontlenen. Eiser heeft dus geen recht op het aangevraagde verblijfsdocument.
IVRK/8 EVRM
10. Voor zover eiser betoogt dat uit het bestreden besluit onvoldoende blijkt dat verweerder het belang van het minderjarige kind bij de beoordeling heeft betrokken, is de rechtbank van oordeel dat het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) geen normen bevat die zonder nadere uitwerking in nationale wet- en regelgeving door de rechter direct toepasbaar zijn.
11. Voor zover eiser zich beroept op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat hij een gezinsleven met zijn kind in Nederland wil kunnen opbouwen en uitoefenen, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geldt op grond van artikel 9 van de Vw, waarin de bevoegdheid van verweerder tot afgifte van een document of schriftelijke verklaring waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, is neergelegd, dat de afgifte van een zodanig document geen verdere strekking heeft dan dat het bestaan van rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan wordt bevestigd en de beoordeling van een beroep op artikel 8 van het EVRM dan ook nooit kan leiden tot het gevraagde document. Indien eiser zijn gestelde aanspraak op verblijf met het oog op artikel 8 van het EVRM beoordeeld wenst te zien, dient hij een daartoe strekkende aanvraag in te dienen.
Hoorplicht
12. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Hiervan is slechts sprake indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een andersluidende beslissing dan in het primaire besluit. Daarvan is in het onderhavige zaak sprake, gelet op hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd, omdat in bezwaar reeds duidelijk was dat eiser geen zorg- en opvoedingstaken verrichtte ten behoeve van zijn dochter en op hetgeen in het voorgaande is overwogen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. G.A. Verhoeven, griffier. De uitspraak is gedaan op 10 augustus 2020.
de rechter is verhinderd te
ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.